In deze zaak heeft de rechtspersoon Flightright GMBH, gevestigd in Duitsland, een vordering ingesteld tegen KLM Cityhopper B.V. wegens compensatie voor vertraging van een vlucht. De vordering is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering, annulering of langdurige vertraging van vluchten. De passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de vervoerder, arriveerden met meer dan drie uur vertraging op hun eindbestemming na een vertraagde vlucht van Neurenberg naar Amsterdam.
De vervoerder, KLM Cityhopper, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk beslissingen van luchtverkeersbeheer in de vorm van CTOT's (Calculated Take Off Times). De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur zijn aangekomen, wat in beginsel recht geeft op compensatie, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden.
Na beoordeling van de feiten en omstandigheden concludeerde de kantonrechter dat KLM Cityhopper voldoende had aangetoond dat de vertraging was veroorzaakt door CTOT-beslissingen, die buiten de invloedssfeer van de vervoerder lagen. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had genomen om de vertraging te voorkomen en dat de vordering van Flightright tot betaling van compensatie op grond van artikel 7 van de Verordening werd afgewezen. De proceskosten werden toegewezen aan de vervoerder, en Flightright werd veroordeeld tot betaling van deze kosten.