ECLI:NL:RBNHO:2021:10905

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
7907820 \ CV EXPL 19-10234
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht door staking personeel

In deze zaak hebben de passagiers, die een vervoersovereenkomst hadden met de luchtvaartmaatschappij Icelandair, compensatie gevorderd voor een geannuleerde vlucht van Amsterdam naar Reykjavik op 18 december 2017. De annulering werd door de vervoerder gerechtvaardigd met de claim dat deze het gevolg was van een staking door het technisch personeel, wat volgens hen een buitengewone omstandigheid zou zijn in de zin van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagiers stelden echter dat de annulering hen recht gaf op compensatie van € 1.400,00, omdat de vervoerder niet kon aantonen dat de annulering door buitengewone omstandigheden was veroorzaakt.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat de annulering van de vlucht vaststaat. De vervoerder kon niet aantonen dat de staking van het personeel een buitengewone omstandigheid was die hen vrijstelde van de compensatieplicht. De kantonrechter oordeelde dat de staking van het eigen personeel niet onder de definitie van buitengewone omstandigheden valt, zoals bedoeld in de Verordening. De vordering van de passagiers werd toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, en de vervoerder werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 1.654,10, vermeerderd met proceskosten.

De kantonrechter wees het verzoek van de vervoerder om de procedure aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen van het Ambtsgericht te Hamburg af, omdat er al relevante rechtspraak was die de situatie behandelde. De beslissing benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese wetgeving en de noodzaak om adequaat te reageren op annuleringen van vluchten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7907820 \ CV EXPL 19-10234
Uitspraakdatum: 24 november 2021
Vonnis van de kantonrechter (alsmede vonnis in het incident) in de zaak van:

1.[passagier sub 1]

2.
[passagier sub 2]
beiden wonende te [woonplaats]
3. [passagier sub 3] ,wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. I.G.B. Maertzdorff (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Icelandair ehf.
gevestigd te Reykjavik (IJsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. J.J. Croon en mr. R.P. Verbeek

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 13 maart 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Keflavik International Airport, Reykjavik op 18 december 2017. Aansluitend zou passagier sub 3 naar Portland International Airport (Verenigde Staten) worden vervoerd.
2.2.
De vlucht van Amsterdam-Schiphol Airport naar Keflavik International Airport (hierna: de vlucht) is geannuleerd.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.400,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 december 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf datum betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 363,00 dan wel € 254,10 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 1.400,00 (2 x € 400,00 en 1 x € 600,00).

4.Het verweer in de hoofdzaak

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert - kort weergeven - aan dat sprake was van een door de vakbond geïnitieerde staking door het technisch/onderhoudspersoneel. Door deze staking konden vliegtuigen van de vervoerder niet worden vrijgegeven uit onderhoud of inspectie voor het uitvoeren van vluchten, wat in verband met het waarborgen van de vliegveiligheid verplicht is. Door de staking was de volledige vloot van de vervoerder niet beschikbaar voor het uitvoeren van vluchten. Het betreft dan ook een omstandigheid die moet worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.

5.De vordering en het verweer in het incident

5.1.
De passagiers verzoeken in het incident om onderhavige procedure aan te houden in verband met de prejudiciële vragen die het Ambtsgericht te Hamburg heeft gesteld, in de zaak met kenmerk C-287/20, omdat de uitkomst hiervan bepalend is voor onderhavige procedure. De centrale vraag in deze procedure is immers ook of een staking door het eigen personeel is aan te merken als buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.2.
De vervoerder concludeert dat het niet noodzakelijk is dat de procedure wordt aangehouden aangezien de kantonrechter te Noord-Holland zich al reeds bij vonnis van 1 juli 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:5773) heeft uitgesproken over deze specifieke staking.

6.De beoordeling van het incident.

6.1.
Het Hof heeft reeds in de arresten van 23 maart 2021 (ECLI:EU:C:2021:226, met kenmerk C28/20) en 6 oktober 2021 (ECLI:EU:C:2021:820, met kenmerk C613/20) prejudiciële vragen beantwoord met betrekking tot staking door het eigen personeel. Vanuit het oogpunt van rechtseenheid en efficiëntie is er dan ook geen aanleiding om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van zaak C-287/20. De kantonrechter zal onderhavige procedure dan ook niet aanhouden totdat de prejudiciële vragen in zaak C-287/20 zijn beantwoord. De incidentele vordering wordt afgewezen.
6.2.
De kantonrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in het incident.

7.De beoordeling

7.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
7.2.
Vast staat dat de vlucht van de passagiers is geannuleerd. Nu gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii, of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder, tenzij de vervoerder kan aantonen dat de annulering is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3, van de Verordening, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen, niet voorkomen konden worden. De vervoerder beroept zich op buitengewone omstandigheden, omdat de annulering is veroorzaakt door de staking van het onderhoudspersoneel. In de punt 14 van de considerans van de Verordening staat dat omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening zich onder meer kunnen voordoen in geval van stakingen die gevolgen hebben voor de vluchtuitvoering van de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert.
7.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op 18 december 2017 sprake was van een staking van het onderhoudspersoneel. De passagiers hebben dit ook niet betwist maar stellen dat de staking niet kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. De vraag die voorligt is aldus of de (aangekondigde) staking, van het eigen personeel, geïnitieerd door de vakbond kan worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid.
7.4.
In het door de vervoerder genoemde vonnis van 1 juli 2020 heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat gelet op alle genoemde omstandigheden, sprake is van een buitengewone omstandigheid. Zoals overwogen in de beoordeling van het incident heeft het Hof in de tussentijd prejudiciële vragen beantwoord die zien op staking van het eigen personeel. In het arrest van 23 maart 2021 heeft het Hof onder meer overwogen dat overweging 14 van de Verordening ziet op stakingen die geen verband houden met het bedrijf van de betrokken luchtvaartmaatschappij. Genoemde voorbeelden zijn stakingsacties van luchtverkeersleiders of het luchthavenpersoneel (zie overweging 42 en 43). Voorts overweegt het Hof dat een staking van het eigen personeel als een interne gebeurtenis moet worden aangemerkt. Dit geldt ook voor een staking die is begonnen nadat vakbonden daartoe hadden opgeroepen, aangezien zij in het belang van de werknemers van die onderneming handelen (zie overweging 44), zoals in de onderhavige zaak. Het Hof concludeert; “(…)
dat een stakingsactie die is begonnen na de oproep daartoe van een vakbond voor het personeel van een luchtvaartmaatschappij die een vlucht uitvoert, waarbij de voorwaarden van de nationale wettelijke regeling en in het bijzonder de daarin bepaalde aanzegtermijn worden geëerbiedigd, die ertoe dient de eisen van de werknemers van deze luchtvaartmaatschappij kracht bij te zetten en waarbij zich een personeelscategorie heeft aangesloten die nodig is voor de uitvoering van een vlucht, niet onder het begrip „buitengewone omstandigheid” in de zin van deze bepaling valt.” Gesteld noch gebleken is dat de vakbonden niet de aanzegtermijn hebben geëerbiedigd op grond van de nationale wettelijke regeling. Uit het verweer van de vervoerder volgt dat de vakbond de staking op 8 december 2017 heeft aangekondigd vanaf 17 december 2017 om 06:00 uur. Dat de vervoerder zich heeft ingespannen om de stakingen te vermijden door in gesprek te gaan met de vakbonden, dan wel dat sprake zou zijn van buitensporige eisen aan de zijde van de vakbond (zie overweging 38), maakt dit ook niet anders. Uit het arrest volgt eveneens dat, voor zover de vervoerder een beroep doet op artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dit niet tot een ander oordeel kan leiden. De vervoerder heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat de staking van het eigen personeel in dit specifieke geval moet worden aangemerkt als een buitengewone omstandigheid. De kantonrechter komt niet toe aan de vraag of de vervoerder alle redelijke maatregelen heeft genomen. De vordering van de passagiers op grond van artikel 7 van de Verordening wordt toegewezen.
7.5.
De verzochte wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
7.6.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Dat de gemachtigde haar kosten niet aan de passagier in rekening brengt via directe doorbelasting van de kosten ex art. 6:96 BW, maar via verrekening van een percentage van de hoofdsom, doet daaraan niet af. Eveneens maakt het gegeven dat Lennoc B.V., wellicht statutair bestuurder van gemachtigde is niet dat dat geen buitengerechtelijk incassokosten zijn verschuldigd. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Het primair gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief (en subsidiair gevorderde), te weten € 254,10 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn betaald.
7.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

8.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
8.1.
wijst het verzoek tot aanhouding van onderhavige procedure af;
In de hoofdzaak
8.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.654,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.400,00 vanaf 18 december 2017 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
8.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 231,00;
salaris gemachtigde € 374,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
8.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 93,50 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
8.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter