Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 4 mei 2021, waarbij een plaatsopneming en een mondelinge behandeling is gelast;
- de door [gedaagde] op 17 september 2021 ingebrachte akte overleggen producties 14 tot en met 22;
- de door [eiser 1] en [eiser 2] op 21 september 2021 ingebrachte conclusie van antwoord in reconventie van 21 september 2021, tevens akte overleggen producties 46 tot en met 56 en akte vermindering eis in conventie;
- de door [gedaagde] op 28 september 2021 ingebrachte akte intrekking productie 5 en overleggen productie 23, tevens akte wijziging en vermeerdering van eis in reconventie;
- de plaatsopneming van 30 september 2021 op [adres 1] en 8A te [plaats] , waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden;
- de mondelinge behandeling van 30 september 2021, waarvan door de griffier aantekeningen zijn bijgehouden en waarbij door beide partijen pleitaantekeningen zijn overgelegd;
- de door [eiser 1] en [eiser 2] op de mondelinge behandeling van 30 september 2021 ingebrachte foto;
- de akte uitlating productie van [gedaagde] van 13 oktober 2021.
2.Feiten
2.4 Het hof leidt uit het voorgaande af dat de erfdienstbaarheid in de loop der jaren aldus inhoud heeft gekregen dat de huurders van de volkstuinen het gebruik hebben van het noordelijke pad over het erf van [betrokkene 1] om hun volkstuinen te bereiken en dat [gedaagde] als eigenaar van de oostelijk gelegen gronden enkele keren per jaar met paard en wagen of trekker met aanhanger – of met een ander voertuig – het gebruik heeft van de weg tussen de schuur en de serre op het erf van [betrokkene 1] , om mest of ander materiaal naar die gronden te brengen of daarvandaan af te voeren. Méér recht dan dat kan [gedaagde] aan de erfdienstbaarheid niet ontlenen. Hij kan daarom de huurders van de volkstuinen niet het recht geven om de weg tussen de schuur en de serre van [betrokkene 1] te gaan gebruiken. Hij zal bovendien, gelet op het voorschrift van artikel 5:74 van het Burgerlijk Wetboek, zijn recht op de voor [betrokkene 1] minst bezwarende wijze moeten uitoefenen en daarom een zodanig – al dan niet gemotoriseerd – voertuig moeten gebruiken dat geen schade wordt toegebracht aan het erf van [betrokkene 1] en dat ook voor het overige niet meer overlast mogen veroorzaken dan noodzakelijk is dan voor een behoorlijk gebruik van de weg.” (…)’
deugdelijke afdichting’ van zowel de opening op de noordoostelijke - als op de zuidoostelijke hoek van de schuur en (ii) [gedaagde] toestemming verlenen om het noordelijke pad te verharden met een half verharding. De voorzieningenrechter heeft partijen veroordeeld om zich overeenkomstig die afspraken tegenover elkaar te gedragen.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling in conventie en reconventie
– in vergelijking met het noordelijk pad – breder, geheel verhard, toegankelijk voor meer soorten transportmiddelen en grenzend aan een door [gedaagde] voor de volkstuinders aangelegde parkeerplaats. Bovendien is de route via de nieuwe ontsluitingsweg korter dan die via het noordelijke pad, hetgeen [gedaagde] ook niet heeft weersproken. Verder staat ook niet ter discussie dat het noordelijke pad sinds de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg tenminste minder vaak – en volgens [eiser 1] en [eiser 2] zelfs niet meer – door de volkstuinders wordt gebruikt. Het door [gedaagde] aangevoerde belang bij een eigen, aparte ontsluiting voor de volkstuinders via het noordelijke pad is naar het oordeel van de rechtbank met de aanleg van de nieuwe ontsluitingsweg dan ook komen te vervallen.
de uitoefeningvan de erfdienstbaarheid en of niet aannemelijk is dat het redelijk belang zal terugkeren. Het gaat dus om de uitvoeringsbelangen en niet, zoals [gedaagde] meent te bepleiten, om de ontwikkelingsbelangen, zodat aan de stellingen die op dat standpunt zien voorbij wordt gegaan.
De rechtbank vindt verder voldoende vaststaan dat het niet aannemelijk is dat het redelijk belang van [gedaagde] bij uitoefening van de erfdienstbaarheid zal terugkeren. Het betoog van [eiser 1] en [eiser 2] dat de nieuwe ontsluitingsweg openbaar is van karakter, zodat de toegang naar de openbare weg vanaf het perceel van [gedaagde] is verzekerd, is door [gedaagde] niet, althans onvoldoende, weersproken. Dit betekent dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 5:79 BW voor opheffing van de erfdienstbaarheid. De vordering van [eiser 1] en [eiser 2] tot opheffing van de erfdienstbaarheid (vordering 1 in conventie) zal daarom worden toegewezen.
(€ 150,00).
deugdelijke afdichting’.
deugdelijke afdichting’, is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat [eiser 1] en [eiser 2] met de door hen geplaatste afdichting, te weten een vanaf hun perceel te openen deur, hebben voldaan aan de tussen partijen gemaakte afspraak. Niet gesteld of gebleken is immers dat overeengekomen is dat de afdichting een niet door [eiser 1] en [eiser 2] te openen afdichting moest zijn, hetgeen overigens ook onlogisch zou zijn. Dit wordt hierna toegelicht.
zo goed en veel mogelijk’ hebben weggehaald en afgevoerd, omdat was gebleken dat dit in bulk had gelegen met gebroken puin, waardoor dit onbedoeld vermengd was geraakt en waarvoor geen certificaat kon worden afgegeven. Vervolgens is ‘
ook het nieuwe gecertificeerde asfalt granulaat aangebracht’, aldus de verklaring van Jasperse.
KOMO productcertificaat’ overgelegd, afgegeven op 12 februari 2021, ten behoeve van op 22 november 2019 door H. Schoenmaker B.V. in [plaats] geleverd asfaltgranulaat. In dit document staat onder meer:
(…) Het kwaliteitssysteem en de productkenmerken behorende bij het recyclinggranulaat worden periodiek gecontroleerd. Op basis daarvan verklaart SGS INTRON Certificatie B.V. dat:
het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het door de producent vervaardigde recyclinggranulaat bij aflevering voldoet aan de in dit productcertificaat vastgelegde technische specificatie en bij aflevering geschikt is (…), mits het recyclinggranulaat voorzien is van het KOMO-merk op een wijze als aangegeven in dit productcertificaat.’
5.De beslissing
22 december 2021;
22 december 2021het aantal en de personalia van de getuigen worden opgegeven evenals de verhinderdata van
beidepartijen, de gemachtigden en – voor zover mogelijk – van de getuigen. Daarna zal een tijdstip voor het verhoor worden bepaald;
19 januari 2022een schriftelijke reactie te geven op het door [eiser 1] en [eiser 2] aangedragen bewijs;