ECLI:NL:RBNHO:2021:10846

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
AWB-20_8373
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinslid op basis van middelenvereiste en onderzoek SZW

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 17 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, wilde in Nederland wonen bij haar echtgenoot, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris twijfelde aan de verstrekte arbeidsovereenkomst en de inkomsten van de echtgenoot, referent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende bewijs had om te concluderen dat referent niet voldeed aan het middelenvereiste. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van referent en zijn werkgever geloofwaardig waren en dat de staatssecretaris de hoorplicht had geschonden door geen hoorzitting te organiseren. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8373
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 17 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Le Heux),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orcel).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook was [naam 1] aanwezig.

Overwegingen

De achtergrond van het geschil
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij wil in Nederland wonen bij haar echtgenoot, [naam 1] (hierna: referent). Hij heeft de Nederlandse nationaliteit. Referent heeft op 11 september 2019 een mvv aangevraagd voor eiseres. Daarbij heeft hij onder meer een arbeidsovereenkomst als kok overgelegd, geldig van 1 augustus 2019 tot 31 december 2020.
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is aangetoond dat referent voldoet aan de voorwaarde dat hij zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (het middelenvereiste). Verweerder meent dat referent onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn inkomsten en arbeidsovereenkomst. Verweerder baseert zijn twijfel op een rapport van de Inspectie SZW [1] van 13 maart 2020. Omdat op relevante onderdelen sprake is van tegenstrijdigheden hecht verweerder aan de door referent verstrekte stukken geen waarde. Verder ziet verweerder geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels om de aanvraag toch in te willigen. Ook zijn er volgens verweerder geen internationale verplichtingen, een wezenlijk Nederlands belang of humanitaire redenen die maken dat de aanvraag van eiseres alsnog ingewilligd moet worden.
De gronden van het beroep
3. Eiseres is het niet eens met dit besluit. Zij voert aan dat referent wel voldoet aan het middelenvereiste. Hij had ten tijde van de aanvraag een arbeidscontract dat nog meer dan één jaar geldig was, en de hoogte van zijn inkomen was € 1.700,- per maand, exclusief vakantiegeld. De bevindingen van de Inspectie SZW geven geen aanleiding tot twijfel. Voor zover verweerder twijfelde, had hij volgens eiseres een hoorzitting moeten organiseren.
Beoordeling door de rechtbank
4. Allereerst is in geschil of referent aan het middelenvereiste voldoet en onjuiste gegevens zou hebben verstrekt. Anders dan verweerder stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding om van dit laatste uit te gaan. Hierna legt de rechtbank uit waarom.
4.1
Verweerder stelt dat referent zijn arbeidsovereenkomst niet heeft onderbouwd met objectief en verifieerbaar bewijs. Zo heeft hij niet vooraf gemeld dat het aan verweerder toegezonden werkschema soms afwijkt van de werkelijkheid omdat hij diensten ruilt. Referent heeft ook niet aangetoond dat hij diensten ruilt en dat het aantal gewerkte uren en de begin- en eindtijd wel klopt. Ook werpt verweerder referent tegen dat zijn werkgever wel het concept, maar niet de door hem ondertekende arbeidsovereenkomst kon laten zien. En dat het concept op het punt van de arbeidsduur afwijkt van de aan verweerder overgelegde overeenkomst. Verder wijst verweerder op pintransacties tijdens werktijd, en dat het netto loon van januari 2020 afwijkt van de loonstrook. Dat een boekhoudkundige correctie heeft plaatsgevonden is volgens verweerder niet onderbouwd, en ook uit Suwinet blijkt geen correctie. Bovendien is er geen vakantiegeld uitgekeerd in mei, zoals wel is bepaald in de arbeidsovereenkomst.
4.2
De rechtbank overweegt dat de Inspectie SZW drie onaangekondigde bezoeken aan de werkplaats van referent heeft afgelegd. Bij één van de bezoeken was referent daadwerkelijk aan het werk. Op de andere tijdstippen was hij niet aan het werk. Maar de rechtbank vindt de verklaringen van referent dat het rooster soms wijzigt en dat er onderling diensten worden geruild niet ongeloofwaardig. Dit te meer nu de werkgever deze praktijk tegenover de Inspectie SZW heeft bevestigd, net zoals hij dit schriftelijk in beroep heeft gedaan.
Ook heeft referent een logische verklaring gegeven voor de pintransacties onder werktijd: hij pint tijdens werkdagen kleine boodschappen en zijn lunch. Zijn dienst eindigt immers vaak laat, na sluitingstijd van winkels. Daarbij zijn de werkzaamheden van referent niet beperkt tot koken, maar doet hij soms ook de inkoop. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de pintransacties dan ook geen twijfel over referents dienstverband. Verder heeft de boekhouder van de werkgever van referent schriftelijk bevestigd dat de loonbetaling in januari 2020 achteraf is gecorrigeerd omdat de update van het boekhoudsysteem niet goed was gegaan. Ook heeft hij bevestigd dat het vakantiegeld van referent vanwege een cashflow-probleem door corona, en coulance van de zijde van referent, in december is uitbetaald in plaats van in mei. Dit is conform het verzoek van de Nederlandse overheid aan werknemers bij bedrijven in moeilijkheden. Eiseres heeft in beroep een definitieve aanslag inkomstenbelasting 2020 en een loonstrook van december 2020 van referent overgelegd. De bedragen komen overeen met hetgeen is vermeld in de arbeidsovereenkomst en de verklaringen van referent. De rechtbank acht al deze verklaringen geloofwaardig.
Tot slot overweegt de rechtbank dat referent voldoende heeft toegelicht dat de niet ondertekende overeenkomst, die zijn werkgever tijdens het bezoek van de Inspectie SZW heeft getoond, een conceptovereenkomst is. Omdat het bezoek onverwacht plaatsvond, heeft de werkgever de later getekende overeenkomst op dat moment over het hoofd gezien. Over deze getekende overeenkomst heeft referent onderhandeld, zodat hij kon voldoen aan het middelenvereiste. Ook deze verklaring is bevestigd door de werkgever van referent, en acht de rechtbank geloofwaardig.
4.3
Gelet op de overwegingen hiervoor vindt de rechtbank het aannemelijk dat referent van 1 augustus 2019 tot 31 december 2020, dus voor één jaar en vijf maanden, een reëel dienstverband heeft gehad voor 32 uur per week bij [naam 2]. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder niet zonder nadere motivering volhouden dat referent onjuiste gegevens heeft verstrekt en dat hij daarom niet voldoet aan het middelenvereiste. Gezien de strekking en inhoud van de hiervoor genoemde verklaringen en stukken, en de twijfel die er schijnbaar bij verweerder bestond, is de rechtbank verder van oordeel dat verweerder hierin aanleiding had moeten zien om referent en/of eiseres hierover te horen. Verweerder heeft zich niet op het standpunt kunnen stellen dat het bezwaar op voorhand geen redelijke kans van slagen had en dat hij daarom van het horen in bezwaar mocht afzien. Het besluit is daarom op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen.
4.4
Voor zover verder nog in geschil zou zijn dat eiseres niet aan het middelenvereiste voldoet omdat de inkomsten van het inkomen van referent te laag zouden zijn, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder dient te beoordelen of er stabiele en regelmatige inkomsten zijn die volstaan om referent zelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand. Dit dient een individuele beoordeling te zijn, waarbij alle relevante omstandigheden worden betrokken. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat verweerder rekening heeft gehouden met individuele omstandigheden. Zo woonde referent ten tijde van de aanvraag kosteloos bij zijn vader, lag zijn SV-loon weliswaar € 13,35 onder de norm die verweerder aanhoudt, maar spaarde hij € 77,75 per maand voor zijn pensioen. Nu verweerder deze omstandigheden niet heeft betrokken in het besluit, kan de motivering daarvan ook hierom geen stand houden.
Conclusie
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoeden.
7. Om dezelfde reden veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- per punt en wegingsfactor 1) voor de verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.SZW: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid