ECLI:NL:RBNHO:2021:10841

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
NL20.13832
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag van een Azerbeidzjaanse journalist

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 25 november 2021, wordt de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag van eiseres, een Azerbeidzjaanse journalist, beoordeeld. Eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die op 10 december 2014 was afgewezen, omdat verweerder haar geloofwaardigheid als journalist betwistte. Op 22 februari 2017 diende eiseres een nieuwe aanvraag in, die door verweerder op 2 juli 2020 niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiseres stelde dat zij nieuwe documenten had overgelegd ter ondersteuning van haar aanvraag, maar verweerder oordeelde dat deze documenten niet relevant waren voor de beoordeling van haar aanvraag.

De rechtbank oordeelt dat verweerder een onjuiste grondslag heeft toegepast door de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren in plaats van deze als kennelijk ongegrond te beschouwen. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet alle relevante elementen van de aanvraag heeft beoordeeld en dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende is. De rechtbank verwijst naar het arrest L.H. tegen Nederland, waarin wordt gesteld dat herhaalde asielaanvragen niet anders mogen worden beoordeeld dan eerste aanvragen. De rechtbank concludeert dat verweerder het individuele ambtsbericht niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen, omdat er twijfels zijn over de objectiviteit en onpartijdigheid van dit rapport.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.496,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de noodzaak om alle relevante documenten en elementen in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13832

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. [naam 1] ).

ProcesverloopMet het besluit van 2 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, in de algemene procedure, niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de rechtbank, met een verzoek om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Awb [1] , inzage aangeboden in het individuele ambtsbericht, dat bij de besluitvorming is betrokken. De rechtbank heeft op 4 juni 2021 bepaald dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Partijen hebben de rechtbank vervolgens toestemming verleend [2] om kennis te nemen van het ambtsbericht.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 20 september 2021 op zitting behandeld, samen met haar verzoek om een voorlopige voorziening [3] . Op deze zitting zijn ook de beroepen en verzoeken om een voorlopige voorziening [4] van haar moeder en broer behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam 2] als tolk. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Azerbeidzjaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
1.1
Eiseres heeft op 23 augustus 2014 een asielaanvraag ingediend omdat zij stelt dat zij, en haar familie, in Azerbeidzjan problemen heeft ondervonden met de autoriteiten vanwege haar werk als journalist. Verweerder heeft deze aanvraag op 10 december 2014 afgewezen omdat verweerder het niet geloofwaardig vindt dat eiseres journalist is en als gevolg daarvan problemen heeft. Deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch [5] , heeft het beroep van eiseres tegen dit besluit op 4 juni 2015 ongegrond verklaard. Omdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) deze uitspraak op 6 augustus 2015 heeft bevestigd [6] , staat de afwijzing van de eerste asielaanvraag van eiseres in rechte vast.
1.2
Verweerder heeft eiseres van 12 februari 2016 tot 14 april 2016 uitstel van vertrek verleend op medische gronden. Verlenging van deze termijn heeft verweerder afgewezen. Eiseres heeft het beroep tegen dit besluit ingetrokken.
2. Eiseres heeft op 22 februari 2017 opnieuw een asielaanvraag ingediend, en deze bij verweerder getekend op 27 oktober 2017. Die aanvraag vormt de basis van het nu bestreden besluit. Eiseres stelt dat zij beschikt over nieuwe documenten om haar relaas te bewijzen. Bij de aanvraag en in haar zienswijze heeft eiseres de volgende stukken gevoegd:
1. Brief [naam 3] van 29 december 2016;
2. Verklaring [naam 4] van 15 december 2016;
3. Krant [# 1] , uitgave 30 januari 2012;
4. Krant [# 1] , uitgave 8 mei 2012;
5. Certificaat journalistieke cursus;
6. Echtscheidingsakte van 14 mei 2014;
7. Perspasjes van [# 1] en [# 2] , geldig tot 31 december 2015, 31 december 2014 en 31 december 2013;
8. Verklaringen van [naam 5] , van 12 december 2016 en 16 december 2016;
9. Foto’s;
10. Krantenartikel: “ [# 5] ” van 15 april 2015;
11. IMMO [7] rapportage van 1 juli 2017;
12. Geboorteakte;
13. Links op internet naar artikelen van [# 6] ;
14. Links op internet met de naam van eiseres;
15. Link naar facebookpagina ' [# 3] ' die zij beheert samen met haar broer;
16. Link naar en vertaling van artikel verhuizing overheidskliniek;
17. Foto's van [naam 5] , hoofdredacteur;
18. Brief predikant Christelijke Gereformeerde Kerk.
3. Verweerder heeft deze asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat eiseres, volgens verweerder, geen nieuwe elementen of bevindingen aan deze aanvraag ten grondslag heeft gelegd of er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag [8] .
De stukken die eiseres heeft verstrekt heeft verweerder laten onderzoeken door Bureau Documenten, en bepaalde stukken zijn ook onderzocht in Azerbeijdzjan. Hierover is een individueel ambtsbericht (IAB) opgesteld, gedateerd 5 maart 2020. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiseres de documenten bij haar vorige aanvraag had moeten inbrengen, dat de documenten niet objectief of verifieerbaar zijn, dan wel op verzoek opgesteld, dat de documenten niet zien op de persoon van eiseres, en geen ander licht werpen op de al geconstateerde tegenstrijdigheden en inconsistenties in de verklaringen van eiseres. Verweerder concludeert dan ook dat eiseres nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als journalist zou hebben gewerkt en hierdoor problemen zou hebben ondervonden.
3.1
Verweerder stelt zich in het verweerschrift van 26 maart 2021 op het standpunt dat hij de aanvraag niet niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat er een iMMO rapportage bij de aanvraag was gevoegd. De aanvraag had dan als kennelijk ongegrond moeten worden afgewezen [9] , omdat het iMMO rapport ruimte laat voor een andere oorzaak voor de klachten van eiseres.
Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het social medium platform dat eiseres met haar broer beheert en waarop zij zich kritisch uitlaat over de autoriteiten, evenmin de gestelde werkzaamheden als journalist in Azerbeidzjan kan ondersteunen, omdat zich dit eerst in Nederland heeft voorgedaan. Niet is aannemelijk gemaakt dat eiseres daarom in de negatieve belangstelling van de Azerbeidzjaanse autoriteiten is komen te staan.
Waar gaat deze uitspraak over?
4. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak aan de hand van de beroepsgronden of verweerder het besluit op goede gronden heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is, om meerdere redenen, en zal hieronder uitleggen waarom.
De verandering van de grondslag van het besluit
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder zelf stelt een onjuiste grondslag te hebben toegepast, namelijk niet-ontvankelijk in plaats van kennelijk ongegrond. Hieruit volgt dan echter ook dat verweerder een ander toetsingskader had moeten toepassen op de beoordeling van de asielaanvraag van eiseres. Op grond van artikel 31 van de Procedurerichtlijn [10] moet verweerder een ontvankelijke aanvraag integraal beoordelen, en alle relevante elementen afzonderlijk en in onderlinge samenhang beoordelen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat meer dan een beoordeling van het iMMO rapport, en moet verweerder het asielrelaas inhoudelijk beoordelen en in onderlinge samenhang. Daaronder vallen ook de overige stukken die eiseres heeft ingediend ter onderbouwing van haar asielrelaas. Dat is in het voornemen, het bestreden besluit of het verweerschrift niet gebeurd. De motivering van het bestreden besluit is daarom onvoldoende en dus strijdig met artikel 3:2 en 3:48 van de Awb.
Het arrest L.H. tegen Nederland [11]
6. Eiseres heeft een beroep gedaan op het arrest L.H. tegen Nederland. Dit arrest ziet (onder meer) op het niet-ontvankelijk verklaren van een herhaalde asielaanvraag, waarbij de inhoud van een document dat is overgelegd ter staving van deze aanvraag niet is betrokken omdat de authenticiteit van het document niet kan worden vastgesteld of de bron niet objectief verifieerbaar is. Uit dit arrest volgt dat verweerder dergelijke herhaalde asielaanvragen niet anders mag beoordelen dan eerste asielaanvragen en dus niet dergelijke documenten terzijde mag schuiven reeds omdat de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld of de bron niet objectief verifieerbaar is. De rechtbank stelt vast dat verweerder ook in deze zaak niet alle documenten als novum heeft aangemerkt en inhoudelijk heeft beoordeeld, omdat de authenticiteit daarvan niet kon worden vastgesteld en/of de inhoud niet objectief verifieerbaar is. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd en strijdig met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn [12] , en de artikelen 3:2 en 3:48 van de Awb.
Het individuele ambtsbericht
7. Uit het bestreden besluit en het verweerschrift blijkt dat verweerder groot gewicht heeft toegekend aan het IAB. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder, als het IAB op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft, daarvan uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel [13] . Eiseres voert aan dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan dit IAB. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het IAB niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen om de volgende redenen.
7.1
Eiseres wijst er terecht op dat verweerder niet alle documenten ter beschikking heeft gesteld voor het onderzoek in Azerbeidzjan, maar dat verweerder ongemotiveerd een selectie heeft gemaakt. Zo is wel haar echtscheidingsakte onderzocht, maar is bijvoorbeeld niet vastgesteld of de overgelegde (fysieke) kranten(berichten) en perskaarten echt zijn. Nu uit het bestreden besluit, het IAB en het verweerschrift niet blijkt waarom deze keuzes zijn gemaakt, en verweerder ook niet ter zitting is verschenen om de keuzes toe te lichten, is de rechtbank van oordeel dat er kan worden getwijfeld aan de onpartijdigheid en objectiviteit van het IAB.
7.2
Ook wijst eiseres terecht op de tegenstrijdigheid in het ambtsbericht dat is opgesteld over haar met het ambtsbericht dat is overgelegd in de procedure van haar zus. Hierin wordt gesteld dat eiseres werkzaam is bij [# 1] of (internetkrant) [# 4] .
7.2.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit geen aanknopingspunt van twijfel is. In het eerste IAB is niet vermeld in welke hoedanigheid eiseres daar werkte en in het laatste IAB dat, hoewel eiseres betrokken was bij twee artikelen op [# 4] , een bron twijfelt aan een serieus engagement van eiseres als journaliste. Bovendien heeft verweerder, op grond van zijn vergewisplicht, een REK-check [14] laten uitvoeren door het TOELT [15] , en daaruit volgde dat de conclusies van het IAB gehandhaafd werden.
7.2.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit concrete punt onvoldoende heeft weerlegd, omdat uit beide ambtsberichten ook volgens verweerder blijkt dat eiseres daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor [# 1] en [# 4] en zij daadwerkelijk betrokken was bij twee artikelen
.Dat niet vermeld was in welke hoedanigheid en dat een bron twijfelt aan het serieuze engagement als journaliste, had voor verweerder aanleiding moeten zijn om nader onderzoek in te stellen. Een REK-check door het TOELT vindt de rechtbank daarvoor onvoldoende, omdat dit geen antwoord geeft op de vraag of sprake is van tegenstrijdigheid tussen de twee ambtsberichten. Nu verweerder niet ter zitting is verschenen, heeft verweerder geen duidelijkheid verschaft over het gestelde en bestaat er een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan het IAB.
7.3
De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder het IAB niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. Het besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd.
Werkzaamheden op FaceBook
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ook het standpunt van verweerder over de activiteiten van eiseres op FaceBook geen stand kan houden. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat dit geen novum is omdat het haar relaas dat zij werkzaamheden als journalist in Azerbeidzjan niet ondersteunt. Verweerder had hierin echter aanleiding moeten zien om haar activiteiten inhoudelijk te beoordelen omdat eiseres stelt hierdoor een risico te lopen bij terugkeer naar Azerbeidzjan en dit aan moeten merken als een relevant element.
8.1
In het verweerschrift heeft verweerder verwezen naar het beroep van de broer van eiseres (zaaknummer NL20.19169) met wie zij dit social media platform beheert en alsnog een inhoudelijke beoordeling gegeven. De enkele stelling van verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege het beheer van dit social media platform in negatieve belangstelling is komen te staan van de Azerbeidzjaanse autoriteiten acht de rechtbank echter onvoldoende.
Conclusie
9. De aanvraag is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Omdat een niet-ontvankelijkheid andere rechtsgevolgen heeft dan een (kennelijk) ongegrondverklaring van een aanvraag, kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit evenmin in stand blijven. Ook geeft de motivering in het bestreden besluit en het verweerschrift de rechtbank geen aanleiding om zelf in deze zaak te voorzien, gelet op wat hiervoor is overwogen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat het voor herstel van de gebreken benodigde onderzoek naar het zich laat aanzien lang zal duren en te onzeker is wanneer dat kan worden afgerond.
Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid van de Awb.
3.Zaaknummer: NL20.13833.
4.Zaaknummers: NL20.19169, NL20.19170, NL20.19171 en NL20.19172.
5.Zaaknummer uitspraak: AWB 14/28285
6.Zaaknummer 201505247/1/V2
7.iMMO: instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek
8.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
9.Op grond van artikel 31 Vw juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw.
10.Procedurerichtlijn: Richtlijn2013/32/EU.
11.Zaak C-921/19 (ECLI:EU:C:2021:478) van 10 juni 2021 van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
12.Richtlijn 2011/95/EU.
14.Een onderzoek naar de inhoud en procedure van tot standkomen van een IAB zoals bedoeld in de uitspraken van de toenmalige Rechteenheidskamer (REK) van 16 april 1988.
15.Team Onderzoek Expertise Land en Taal.