ECLI:NL:RBNHO:2021:10840

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
C/15/312393 / FA RK 21-351
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.M. de Wolf MSM
  • I. Mehagnoul
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en ouderschapsplan tussen partijen met betwisting van overeenstemming

In deze zaak verzoekt de vrouw primair de rechtbank te verklaren dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant. De man betwist deze overeenstemming en stelt dat hij onder druk is gezet door de advocaat van de vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in januari 2020 in overleg zijn getreden over het ouderschapsplan en het convenant, waarbij de vrouw vanaf maart 2020 werd bijgestaan door haar advocaat. Er is uitgebreide correspondentie geweest, waarin de man op verschillende momenten akkoord is gegaan met de concepten. De rechtbank concludeert dat er een overeenkomst tot stand is gekomen, ondanks het feit dat partijen het ouderschapsplan en convenant niet hebben ondertekend. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe en verklaart voor recht dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de gevolgen van de echtscheiding ten aanzien van de kinderen en de verdeling van de gemeenschap van goederen. De overige verzoeken van de man worden afgewezen, omdat deze betrekking hebben op onderwerpen waarover bindende afspraken zijn gemaakt. De rechtbank spreekt de echtscheiding uit en bevestigt de gemaakte afspraken in het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/312393 / FA RK 21-351 en C/15/315951 / FA RK 21-2204
Beschikking d.d. 22 november 2021 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [xx]
,feitelijk verblijvende te [xx] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R.J. Hoff, gevestigd te Haarlem,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [xx] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.E. Smal, gevestigd te Limmen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 21 januari 2021;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, ingekomen op 6 april 2021;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, ingekomen op 4 mei 2021;
- het F-formulier van de advocaat van de man van 14 oktober 2021.
- het F-formulier van de advocaat van de vrouw van 19 oktober 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2021.
Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) [medewerker X] aanwezig.
1.3.
De minderjarigen [1] en [2] hebben op 19 oktober 2021 hun mening in raadkamer kenbaar gemaakt.
1.4.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd en voorgedragen.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] te [stad] , [land] .
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [minderjarige 1] , geboren op [datum] te [xx] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [datum] te [xx] en
- [minderjarige 3] , geboren op [datum] te [xx] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een getekend ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv
).
Door partijen is geen getekend ouderschapsplan overgelegd. Uit de stukken blijkt dat er uitvoerig overleg is geweest en dat er een concept ouderschapsplan tot stand is gekomen. Gebleken is dat de inhoud van het concept partijen verdeeld houdt en het hen niet lukt nader tot elkaar te komen. Daarmee is voldoende gebleken dat het op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen. De rechtbank zal partijen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
2.3.3.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Verklaring voor recht
2.4.1.
De vrouw verzoekt primair voor recht te verklaren dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de gevolgen van de echtscheiding ten aanzien van de kinderen en de verdeling van de gemeenschap van goederen en te bepalen dat de inhoud van ouderschapsplan en convenant overgelegd als productie 3 en 4 deel uitmaken van de te wijzen beschikking.
2.4.2.
De vrouw stelt dat uit de schriftelijke reacties van de man van 28 mei 2020, 22 juni 2020 en 28 augustus 2020 blijkt dat hij akkoord is met de inhoud van de concepten. De laatste suggesties van de man zijn verwerkt in de stukken, maar de man weigert nu te tekenen. Volgens de vrouw is de man desalniettemin aan de afspraken gehouden, nu hier overeenstemming over bestond en het hem niet vrij staat op deze afspraken terug te komen.
2.4.3.
De man betwist dat partijen overeenstemming hebben bereikt. De correspondentie met de advocaat van de vrouw heeft hij als zeer intimiderend en manipulatief ervaren. Hij voelde zich onder druk gezet om de door de vrouw geformuleerde voorwaarden te accepteren om de woning toebedeeld te krijgen. De vrouw was er daarnaast mee bekend dat de man de alimentatieberekeningen door een financieel adviseur liet beoordelen.
2.4.4.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat op grond van de wet een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan.
2.4.5.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Uit de stukken blijkt dat partijen in januari 2020 in overleg zijn getreden over de inhoud van het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant, waarbij vanaf maart 2020 de vrouw is bijgestaan door haar advocaat. Er is vervolgens meermaals gecorrespondeerd over de inhoud tussen de advocaat van de vrouw en de man als ook tussen de vrouw en de man. De correspondentie behelst in elk geval een brief van 28 mei 2020 van de man, waarin hij puntsgewijs heeft weergegeven over welke onderwerpen overeenstemming is bereikt. Hieruit volgt expliciet dat de man akkoord is met het merendeel van de onderwerpen. Nadien is in juni 2020 gecorrespondeerd over de pensioenverevening en de middelbare school van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] , waar de man in een reactie wederom expliciet akkoord geeft. Deze onderhandelingen resulteerde in toezending van een ouderschapsplan en convenant in concept aan de man. Per emailbericht van 28 augustus 2020, rappelleert de advocaat van de vrouw de man met het verzoek te reageren op de toegezonden concepten die, zo schrijft de advocaat van de vrouw, alsdan inmiddels bijna een maand in het bezit van de man zijn. Daarop heeft de man, eveneens op 28 augustus 2020, een e-mailbericht naar de advocaat van de vrouw gestuurd waarin hij, voor zover ten deze van belang, schrijft: ‘Met betrekking tot de mij toegezonden concepten zie ik graag de navolgende aanpassingen’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze zinsnede, mede in het licht van de tot dan toe tussen partijen gewisselde correspondentie, te gelden als een aanbod door de man waaruit zijn wil blijkt om - in geval van aanvaarding van de door hem verzochte aanpassingen door de vrouw - gebonden te zijn aan het hem toegezonden concept van het ouderschapsplan en het convenant. De advocaat van de vrouw heeft onweersproken gesteld dat de aanpassingen van de man zijn verwerkt in de nadien op 13 oktober 2020 toegezonden concepten. Hieruit blijkt de wil van de vrouw om het aanbod van de man in de, door hem gewenste, aangepaste vorm te aanvaarden.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee ter zake het ouderschapsplan en het convenant een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Dat partijen het ouderschapsplan en convenant vervolgens niet hebben ondertekend doet hieraan niet af.
Mocht de man, met zijn stelling dat hij door de advocaat van de vrouw onvoldoende geïnformeerd is en onder druk is gezet, een beroep hebben willen doen op een wilsgebrek zoals bedoeld in artikel 3:44 BW (bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden), is deze stelling gelet op de betwisting daarvan door de vrouw onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd, zodat die stelling wordt verworpen. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting immers onweersproken verklaard dat hij de man zowel mondeling als per brief geïnformeerd heeft over de mogelijkheid zich tot een advocaat te wenden. Daar komt bij dat de door de man gestelde manipulatieve toon niet zonder nadere concrete toelichting - die ontbreekt - volgt uit de overgelegde correspondentie.
De man doet voorts een beroep op dwaling ten aanzien van hetgeen is overeengekomen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Voor zover het mogelijk is om ten aanzien van een ouderschapsplan, als primair familierechtelijke overeenkomst, een beroep te doen op dwaling, heeft de man hiertoe onvoldoende gesteld, zodat deze stelling wordt gepasseerd.
2.4.6.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen en zij gehouden zijn zowel het ouderschapsplan als het convenant na te komen.
2.4.7.
Ofschoon aan ouders een zekere mate van vrijheid wordt toegekend bij het maken van afspraken voor de kinderen, blijft dit onderwerp van openbare orde. De rechter dient derhalve zelfstandig te beoordelen of de gemaakte afspraken niet in strijd zijn met de openbare orde en/of de belangen van de kinderen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is, zodat de gemaakte afspraken in stand blijven.
2.4.8.
Bovenstaande brengt mee dat het primaire verzoek van de vrouw zal worden toegewezen en dat voor recht zal worden verklaard dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de gevolgen van de echtscheiding ten aanzien van de kinderen en de verdeling van de gemeenschap van goederen zoals weergegeven in productie 3 en 4 van de vrouw.
2.4.9.
Gelet op de toewijzing van het primaire verzoek van de vrouw, behoeven de subsidiaire verzoeken van de vrouw geen beoordeling.
2.5.
Overige verzoeken
2.5.1.
De man heeft zijnerzijds verzocht te bepalen dat:
I. de hoofdverblijfplaats van alle drie de kinderen bij hem zal zijn;
II. een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt vastgesteld zoals door hem nader gespecificeerd;
III. hem het voortgezet gebruik van de woning aan de [straat] te [xx] toekomt voor de duur van zes maanden;
IV. de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt vastgesteld op de door hem voorgestelde wijze.
2.5.2.
De hiervoor onder I, II en III bedoelde verzoeken van de man zullen worden afgewezen, nu zij betrekking hebben op onderwerpen waarover partijen jegens elkaar, gelet op hetgeen in 2.4.5. is overwogen, rechtens bindende afspraken hebben gemaakt.
2.5.3.
Ten aanzien van het onder IV bedoelde verzoek is ter zitting besproken op welke wijze dit verzoek dient te worden opgevat. De man verwijst, met zijn verzoek betreffende de vaststelling van de verdeling, naar het lichaam van zijn verzoekschrift, waar onder meer is verzocht te bepalen dat de vrouw € 2.497,11 dient te vergoeden aan de man vanwege verrichte betalingen van de en/ofrekening van partijen na de peildatum. De rechtbank is met de vrouw van mening dat dit verzoek niet valt binnen de vaststelling van de verdeling en dat dit onderdeel, nu dit niet zelfstandig is verzocht, dient te worden afgewezen. Dit laat onverlet dat eventuele kosten van de vrouw die voldaan zijn met privé vermogen van de man in beginsel door haar aan de man dienen te worden vergoed.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [stad] , [land] op [datum] ;
3.2.
verklaart voor recht dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de gevolgen van de echtscheiding ten aanzien van de kinderen en de verdeling van de gemeenschap van goederen zoals overeengekomen in het aangehechte ouderschapsplan (productie 3 van de vrouw) en het echtscheidingsconvenant (productie 4 van de vrouw);
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.W.M. de Wolf MSM, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Mehagnoul op 22 november 2021.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.