De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Uit de stukken blijkt dat partijen in januari 2020 in overleg zijn getreden over de inhoud van het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant, waarbij vanaf maart 2020 de vrouw is bijgestaan door haar advocaat. Er is vervolgens meermaals gecorrespondeerd over de inhoud tussen de advocaat van de vrouw en de man als ook tussen de vrouw en de man. De correspondentie behelst in elk geval een brief van 28 mei 2020 van de man, waarin hij puntsgewijs heeft weergegeven over welke onderwerpen overeenstemming is bereikt. Hieruit volgt expliciet dat de man akkoord is met het merendeel van de onderwerpen. Nadien is in juni 2020 gecorrespondeerd over de pensioenverevening en de middelbare school van [minderjarige 3] en [minderjarige 2] , waar de man in een reactie wederom expliciet akkoord geeft. Deze onderhandelingen resulteerde in toezending van een ouderschapsplan en convenant in concept aan de man. Per emailbericht van 28 augustus 2020, rappelleert de advocaat van de vrouw de man met het verzoek te reageren op de toegezonden concepten die, zo schrijft de advocaat van de vrouw, alsdan inmiddels bijna een maand in het bezit van de man zijn. Daarop heeft de man, eveneens op 28 augustus 2020, een e-mailbericht naar de advocaat van de vrouw gestuurd waarin hij, voor zover ten deze van belang, schrijft: ‘Met betrekking tot de mij toegezonden concepten zie ik graag de navolgende aanpassingen’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze zinsnede, mede in het licht van de tot dan toe tussen partijen gewisselde correspondentie, te gelden als een aanbod door de man waaruit zijn wil blijkt om - in geval van aanvaarding van de door hem verzochte aanpassingen door de vrouw - gebonden te zijn aan het hem toegezonden concept van het ouderschapsplan en het convenant. De advocaat van de vrouw heeft onweersproken gesteld dat de aanpassingen van de man zijn verwerkt in de nadien op 13 oktober 2020 toegezonden concepten. Hieruit blijkt de wil van de vrouw om het aanbod van de man in de, door hem gewenste, aangepaste vorm te aanvaarden.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee ter zake het ouderschapsplan en het convenant een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen. Dat partijen het ouderschapsplan en convenant vervolgens niet hebben ondertekend doet hieraan niet af.
Mocht de man, met zijn stelling dat hij door de advocaat van de vrouw onvoldoende geïnformeerd is en onder druk is gezet, een beroep hebben willen doen op een wilsgebrek zoals bedoeld in artikel 3:44 BW (bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden), is deze stelling gelet op de betwisting daarvan door de vrouw onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd, zodat die stelling wordt verworpen. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting immers onweersproken verklaard dat hij de man zowel mondeling als per brief geïnformeerd heeft over de mogelijkheid zich tot een advocaat te wenden. Daar komt bij dat de door de man gestelde manipulatieve toon niet zonder nadere concrete toelichting - die ontbreekt - volgt uit de overgelegde correspondentie.
De man doet voorts een beroep op dwaling ten aanzien van hetgeen is overeengekomen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Voor zover het mogelijk is om ten aanzien van een ouderschapsplan, als primair familierechtelijke overeenkomst, een beroep te doen op dwaling, heeft de man hiertoe onvoldoende gesteld, zodat deze stelling wordt gepasseerd.