ECLI:NL:RBNHO:2021:10832

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
C/15/320856 / KG ZA 21-512
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot ontruiming van een woning na niet-naleving van eerdere rechterlijke uitspraak

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, de man, gedaagde, aangesproken in kort geding om ontruiming van de woning te vorderen. De man had zich niet gehouden aan een eerder vonnis van de voorzieningenrechter van 11 juni 2020, waarin hij was veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De vrouw stelde dat de man onvoldoende meewerkte aan de verkoop, wat leidde tot dwangsommen die hij inmiddels had betaald. De vrouw vorderde dat de man de woning uiterlijk 31 januari 2022 zou ontruimen, met de mogelijkheid om dit vonnis met behulp van de sterke arm te laten uitvoeren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de eerdere uitspraak en het feit dat de man niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De man voerde verweer, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat de man het eerdere vonnis niet had nageleefd en dat er voldoende grond was om de ontruiming toe te wijzen. De termijn voor ontruiming werd vastgesteld op 1 maart 2022, rekening houdend met de belangen van beide partijen. De man werd ook veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die waren ontstaan door zijn weigering om mee te werken aan de verkoop van de woning.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
Zittingsplaats Alkmaar
zaaknummer / rolnummer: C/15/320856 / KG ZA 21-512
Vonnis in kort geding van 18 november 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. K. el Bouzidi te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 oktober 2021 met 4 producties,
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 4 november 2021,
  • de bij de mondelinge behandeling overgelegde pleitnoties van mr. El Bouzidi.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De uitgangspunten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, die in 2013 is geëindigd.
2.2.
Partijen hebben samen de eigendom van de woning met garage, ondergrond, erf, tuin en verdere toebehoren, gelegen aan [adres] , [postcode] te [plaats] (hierna: de woning). Aan de woning is een hypothecaire geldlening verbonden. De man woont samen met één van de minderjarige kinderen van partijen in de woning.
2.3.
Bij vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 11 juni 2020 is de man op vordering van de vrouw onder meer veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan het verkopen van de woning, via een door de vrouw uitgekozen makelaar, de verkoopopdracht te ondertekenen en zich verder te houden aan de aanwijzingen van de makelaar om een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst te kunnen realiseren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de aanwijzingen van de makelaar op te volgen, tot een maximum van € 5.000,00.
Verder is de man onder meer veroordeeld om op verzoek van de makelaar zijn medewerking te verlenen aan het maken van foto’s van de binnen- en de buitenkant van de woning en op elk verzoek van de makelaar voor elke bezichtiging door de kandidaat-koper de woning te verlaten, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.4.
De twee achtereenvolgende door de vrouw ingeschakelde makelaars hebben de aan hen verstrekte verkoopopdrachten aan de vrouw teruggegeven omdat de man hieraan onvoldoende meewerkte.
2.5.
Doordat de man geen medewerking heeft verleend aan de verkoop van de woning heeft hij dwangsommen verbeurd tot een bedrag van € 5.000,00. De man heeft dit bedrag betaald.
2.6.
De woning staat op dit moment niet te koop.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, na eiswijziging, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat:
de man is gehouden om de woning te ontruimen en de woning – met overhandiging van passende sleutels – ter beschikking te stellen aan de vrouw uiterlijk 31 januari 2022 na de betekening van dit vonnis dan wel binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen tijdvak en dat hem is verboden de woning weer te betreden, met machtiging van de vrouw om zo nodig dit vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, waarbij de kosten van de ontruiming voor rekening van de man komen,
de man wordt veroordeeld in de (na)kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw heeft daartoe het volgende gesteld. De man heeft zich niet gehouden aan het eerdere vonnis van 11 juni 2020 van de voorzieningenrechter. Op een verzoek van de makelaar om een afspraak te maken voor de verkoop van de woning heeft de man niet gereageerd. Ook heeft hij nooit een verkoopopdracht getekend. De opgelegde dwangsom is voor de man geen prikkel om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De vrouw heeft er financieel belang bij dat de woning verkoop klaar wordt gemaakt en kan worden verkocht. Hiervoor is medewerking van de man nodig. Nu de man dit proces frustreert, ziet zij thans geen andere mogelijkheid dan te vorderen dat de man de woning zal verlaten.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang?

4.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als daarbij een spoedeisend belang bestaat. De man betwist dat dit het geval is. Hij wijst erop dat er geen betalingsachterstand is en dat de vrouw niet voornemens is om een hypotheek aan te vragen. De man heeft er belang bij om met zijn minderjarige zoon in de woning te blijven wonen. Hun leven speelt zich voornamelijk in en rondom de woning af.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw een spoedeisend belang heeft bij het door haar gevorderde. Dit belang vloeit voort uit het feit dat er op 11 juni 2020 al een vonnis is gewezen waarbij is bepaald dat de man zijn medewerking moet verlenen aan – kort weergegeven – verkoop van de woning. De vordering in dit kort geding ziet erop dat dit vonnis wordt nageleefd, daarmee is de spoedeisendheid van de procedure gegeven.
Ontruiming?
4.3.
De vraag die vervolgens in deze zaak moet worden beantwoord is of de man de woning moet ontruimen met het oog op een voortvarende verkoop van de woning. In zijn verweer tegen deze vordering wijst de man erop dat hij in ieder geval sinds het eindigen van de relatie de hypothecaire lasten betaalt. Hij stelt een aanvraag te hebben lopen om de hypotheek op zijn naam te krijgen. Hij verwacht dat dit binnen zes maanden geregeld zal zijn. De man betwist dat hij geen medewerking heeft verleend aan de verkoop van de woning en dat hij dit proces frustreert. Een belangenafweging dient in zijn voordeel uit te vallen.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een bij voorlopige voorziening bevolen ontruiming een ingrijpende en meestal onomkeerbare maatregel is. Gezien de ernst van de gevolgen voor de betrokken persoon kan daarom een ontruiming bij wijze van voorlopige voorziening slechts worden uitgesproken, indien het voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter (wanneer zijn/haar oordeel wordt gevraagd) de betrokken persoon tot ontruiming zal veroordelen.
4.5.
Het staat vast dat de man het vonnis van 11 juni 2020 waar hij geen hoger beroep tegen heeft ingesteld, niet heeft nageleefd. Onweersproken is immers dat hij dwangsommen heeft verbeurd en heeft betaald wegens het niet naleven van het vonnis. De opgelegde dwangsommen hebben voor de man kennelijk onvoldoende prikkel gevormd om het vonnis van 11 juni 2020 na te leven. Uit de e-mail van 2 maart 2021 (productie 3 bij dagvaarding) blijkt dat de man de verkoopopdracht van makelaar [xxx] niet wil ondertekenen. Uit de e-mail van 12 augustus 2021 volgt daarnaast dat de man niet is ingegaan op de voorstellen van makelaar [xxx] om een afspraak te maken. Ook volgt uit die e-mail dat de man heeft aangegeven dat hij de woning zelf wil blijven bewonen en dat hij bezig is met de financiering daarvan. De man heeft zijn stelling dat hij een hypotheekaanvraag heeft lopen in deze procedure overigens niet onderbouwd. Dat hij thans binnen zes maanden een hypotheek op de woning kan krijgen, blijkt nergens uit. Zo ligt er nog geen aanvraag voor een hypotheekofferte van de man. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door de vrouw de gevorderde ontruiming moet worden toegewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat ook de bodemrechter tot deze beslissing zal komen.
4.6.
Bij zijn oordeel over wat een redelijke termijn is voor ontruiming houdt de voorzieningenrechter enerzijds rekening met het belang van de vrouw om tot verkoop van de woning over te kunnen gaan. Anderzijds houdt de voorzieningenrechter ook rekening met het belang van de man om een dak boven zijn hoofd te behouden nu hij nog geen andere woning heeft. Gelet op de wederzijdse belangen ziet de voorzieningenrechter aanleiding de ontruimingstermijn te stellen op viereneenhalve maand en te bepalen dat de man de woning op 1 maart 2022 moet hebben verlaten. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook rekening gehouden met de uitlating van de man ter zitting dat het hem moet lukken om voor die tijd de financiering voor het overnemen van de woning rond te hebben.
4.7.
De door de vrouw gevorderde machtiging tot gedwongen tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm zal worden afgewezen. Indien noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van het vonnis op dit punt, kan de deurwaarder op grond van de artikelen 555 en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zonder instemming van de bewoner de woning betreden en ontruimen.
Proceskosten
4.8.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding om – in afwijking van het uitgangspunt om de kosten tussen ex-partners te compenseren – de man te veroordelen in de proceskosten. Reden daarvoor is dat de man de vrouw op hoge kosten heeft gejaagd door zijn medewerking aan de verkoop van de woning te weigeren. De vrouw was daardoor genoodzaakt om voor de tweede maal een kort geding tegen hem aanhangig te maken. Deze kosten worden aan de zijde van de vrouw begroot op € 85,- aan griffierecht en op € 1.016,- aan salaris advocaat. Nu de vrouw procedeert op basis van een toevoeging op grond van de Wet op de Rechtsbijstand is er geen wettelijke grondslag voor een veroordeling wat betreft de dagvaardingskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de man om de woning gelegen aan [adres] [postcode] te [plaats] uiterlijk 1 maart 2022 te ontruimen en ontruimd te houden en de woning met overhandiging van passende sleutels ter beschikking te stellen aan de vrouw, met verbod aan de man om de woning weer te betreden;
5.2.
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op:
- griffierecht 85,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.101,00
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr.drs. J. Blokland en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.C.C. Kerkhoven op 18 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: IK