In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, de man, gedaagde, aangesproken in kort geding om ontruiming van de woning te vorderen. De man had zich niet gehouden aan een eerder vonnis van de voorzieningenrechter van 11 juni 2020, waarin hij was veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning. De vrouw stelde dat de man onvoldoende meewerkte aan de verkoop, wat leidde tot dwangsommen die hij inmiddels had betaald. De vrouw vorderde dat de man de woning uiterlijk 31 januari 2022 zou ontruimen, met de mogelijkheid om dit vonnis met behulp van de sterke arm te laten uitvoeren.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw een spoedeisend belang had bij de ontruiming, gezien de eerdere uitspraak en het feit dat de man niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De man voerde verweer, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat de man het eerdere vonnis niet had nageleefd en dat er voldoende grond was om de ontruiming toe te wijzen. De termijn voor ontruiming werd vastgesteld op 1 maart 2022, rekening houdend met de belangen van beide partijen. De man werd ook veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, die waren ontstaan door zijn weigering om mee te werken aan de verkoop van de woning.