ECLI:NL:RBNHO:2021:10827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
C/15/320073 HA RK 21/178
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet ontvankelijk verklaring van het ingediend wrakingsverzoek

Op 14 oktober 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Fransen. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. A.C. Haverkate en mr. J.H. Gisolf. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat er een aanzienlijke tijd is verstreken tussen de bekendheid van de feiten die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek en de indiening ervan. De verzoeker had kennis van de relevante feiten respectievelijk op 3 juni 2020 en 31 mei 2021, maar heeft het verzoek pas op 9 augustus 2021 ingediend. De wrakingskamer oordeelt dat de verzoeker niet voldoende rechtvaardiging heeft gegeven voor deze vertraging. De wrakingskamer benadrukt dat een procespartij enige bedenktijd moet worden gegund, maar dat het tijdsverloop in deze zaak uitzonderlijk lang is. De verzoeker heeft niet aangetoond dat hij de tijd tussen de bekendheid van de feiten en de indiening van het verzoek heeft benut voor onderzoek of juridisch advies. Daarom heeft de wrakingskamer besloten het verzoek tot wraking buiten behandeling te stellen, zonder inhoudelijke behandeling van de verzoeken.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/320073 HA RK 21/178
Beslissing van 14 oktober 2021
op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker]
wonende in [woonplaats],
advocaat mr. E. Fransen in Den Haag,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. A.C. Haverkate (zaak C/15/292615)
mr. J.H. Gisolf (zaak C/15/308918).

1.De procedure

1.1.
Bij uitspraak van 14 september 2021 heeft de wrakingskamer verzoeker in de gelegenheid gesteld om een nadere onderbouwing in te dienen. Voor het verloop van deze procedure tot 14 september 2021 wordt naar deze uitspraak verwezen.
1.2.
Verzoeker heeft gereageerd bij brief van 27 september 2021.
1.3.
De wrakingskamer heeft op grond van de hierna opgenomen overwegingen besloten geen datum te bepalen voor een mondelinge behandeling van de verzoeken en bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die grond geven voor de wraking aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.2.
In het wrakingsverzoek tegen mr. Haverkate heeft de advocaat van verzoeker onderbouwd waarom hij het niet eens is met een beslissing die de rechter in zijn tussenvonnis van 3 juni 2020 heeft genomen, welke beslissing aanleiding is voor het verzoek.
Uit de inhoud van het tegen mr. Gisolf gerichte verzoek volgt dat het is gedaan naar aanleiding van de zitting van 31 mei 2021.
2.3.
De wrakingskamer heeft verzoeker in beide zaken in de gelegenheid gesteld toe te lichten waarom hij het wrakingsverzoek niet eerder dan 9 augustus 2021 heeft ingediend. Naar aanleiding van wat verzoeker hierover in de brief van 27 september 2021 heeft uiteengezet, overweegt de wrakingskamer als volgt.
2.4.
Uit bovengenoemd tijdsverloop volgt dat er in beide zaken geruime tijd is verstreken tussen het moment waarop de feiten en omstandigheden die grond geven voor de wraking bekend zijn geworden (3 juni 2020 respectievelijk 31 mei 2021) en het moment van indienen van het wrakingsverzoek op 9 augustus 2021.
2.5.
In de brief van de advocaat van verzoeker van 27 september 2021 staat geschreven dat verzoeker heeft overwogen om de wrakingsverzoeken eerder in te dienen, maar dat hij dit heeft uitgesteld vanwege de vrees voor een nadelig effect op de behandeling van de hoofdzaken. Om deze reden heeft verzoeker “na langdurig wikken en wegen” pas op 9 augustus 2021 de wrakingsverzoeken ingediend.
2.6.
Van een voldoende rechtvaardiging voor het tijdsverloop tussen het tijdstip dat verzoeker bekend is geworden met de door hem voor wraking relevant geachte feiten of omstandigheden en de indiening van het wrakingsverzoek is hiermee niet gebleken.
Aan een procespartij die het indienen van een wrakingsverzoek overweegt, moet enige bedenktijd worden gegund, bijvoorbeeld om onderzoek te doen en/of juridisch advies in te winnen. In dit verband overweegt de wrakingskamer dat het tijdsverloop tussen de beslissing van 3 juni 2020 en 9 augustus 2021 uitzonderlijk lang is. Voorts is gesteld noch gebleken dat verzoeker de periode tussen 3 juni 2020 respectievelijk 31 mei 2021 en 9 augustus 2021 heeft benut voor het doen van nader onderzoek of het inwinnen van juridisch advies (verzoeker heeft een advocaat). De vrees voor een nadelig effect op de behandeling van de hoofdzaken rechtvaardigt in beide zaken niet een dergelijk lange termijn. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat verzoeker in beide zaken zonder goede grond onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van zijn wrakingsverzoek.
2.7.
De slotsom is dat verzoeker niet heeft voldaan aan de in het eerste lid van artikel 31 Rv neergelegde verplichting om het wrakingsverzoek te doen zodra de feiten of omstandigheden die grond geven voor de wraking aan hem bekend zijn geworden.
De wrakingskamer zal de verzoeken tot wraking daarom wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid buiten behandeling stellen. Aan een inhoudelijke behandeling van de verzoeken komt de wrakingskamer niet toe.

3.Beslissing

De rechtbank
in de zaken met zaaknummers C/15/308918 en C/15/292615
3.1.
verklaart het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk;
3.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker en de rechters een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
3.3.
bepaalt dat de zaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op 9 augustus 2021 en beveelt daartoe de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan de teamvoorzitter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, afdeling Handel, Kanton & Bewind.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Saarloos, voorzitter, mr. M.A.J. Berkers en mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van
mr. W.T. Delleman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2021.
De griffier is buiten staat deze beslissing
mede te ondertekenen
de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.