ECLI:NL:RBNHO:2021:10819

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
15.307004.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en bewezenverklaring van diefstal met valse sleutel

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing en diefstal met valse sleutel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de afpersing, omdat de verklaringen van de aangever te wisselend waren en niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met valse sleutel. Dit gebeurde op 29 juli 2019, toen de verdachte samen met medeverdachten een bedrag van € 940,- heeft opgenomen van de bankrekening van de aangever, gebruikmakend van diens bankpas en pincode. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de diefstal. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht dagen en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het delict en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft ook het strafblad van de verdachte meegewogen, waaruit bleek dat hij eerder voor een vermogensdelict was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/307004-19 (P)
Uitspraakdatum: 26 november 2021
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Loon en van hetgeen de gemachtigd raadsman van de verdachte, mr. F.N. Dijkers, advocaat te Diemen, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 29 juli 2019 te Alkmaar met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een bankpas (op naam gesteld van [slachtoffer]) en/of de daarbij horende pincode (van die bankpas) en/of een telefoon (van het merk Apple, type XR), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer], door
- gewapend met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, de woning van die [slachtoffer] is binnen gegaan en/of
- ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer] heeft gericht en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van zijn bankpas (inclusief pincode) en/of telefoon (inclusief toegangscode en/of Apple ID wachtwoord) en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] met het vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een klap op zijn achterhoofd heeft gegeven;
2
hij op of omstreeks 29 juli 2019 te Almere, alhtans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (te weten € 940), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen voornoemd geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een of meer pintransacties uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van die [slachtoffer] en de aan die pas gekoppelde pincode.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde feit. Volgens haar is er voldoende wettig bewijs, maar bij haar ontbreekt de overtuiging. Zij heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
Voor feit 1 ontbreekt in de zienswijze van de verdediging het wettig en overtuigend bewijs. De verklaringen van aangever met betrekking tot de ten laste gelegde afpersing zijn aantoonbaar leugenachtig. Daarnaast vinden de verklaringen van aangever onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen.
Ten aan zien van feit 2 staat vast dat de verdachte niet zelf geld van de bankrekening van de aangever heeft opgenomen. Daarom kan de verdachte niet als pleger van dit feit worden aangemerkt. Voor een bewezenverklaring van medeplegen is dubbel opzet vereist, te weten opzet op de samenwerking en opzet op het gronddelict, in casu de diefstal met valse sleutel. De verdachte heeft de pinpas en de pincode van aangever verkregen met het doel om mee te werken aan pinpasfraude. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de verdachte opzet heeft gehad op het wegnemen van geld van de aangever. Ook kan niet worden gezegd dat er een voldoende verband bestond tussen het gepleegde delict en het delict waar het opzet van de verdachte wel op was gericht om tot een bewezenverklaring te komen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1Ook de rechtbank is van oordeel dat gezien de wisselende verklaringen van de aangever niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen aan de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 2
Het verweer van de raadsman dat de verdachte slechts opzet heeft gehad op het plegen van pinpasfraude en dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat de verdachte opzet heeft gehad op het wegnemen van geld vanaf de rekening van aangever, wordt verworpen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat op 29 juli 2019 om 17.42 uur in Almere van de bankrekening van aangever een bedrag van € 940,- is opgenomen, waarbij gebruik is gemaakt van de pinpas van aangever met de bijbehorende pincode.
De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op 12 juli 2019 van aangever diens bankpas, pincode en gegevens van internetbankieren heeft verkregen. Verder heeft hij verklaard dat hij op 29 juli 2019 met de medeverdachten [naam 1] en [naam 2] met de auto vanuit Almere naar Alkmaar is gegaan, dat hij aangever daar heeft ontmoet, diens telefoon heeft gekregen en dat de verdachte en de medeverdachten daarna weer met zijn drieën terug naar Almere zijn gereden. “Vervolgens hebben wij met de bankpas van [slachtoffer], welke bankpas ik dus al twee weken in mijn bezit had, gepind. Wij hebben toen 940 euro gepind”, aldus de verdachte bij de rechter-commissaris.
Als reden voor deze pintransactie geeft de verdachte op dat zijn opdrachtgevers hem hadden gezegd dat zij voor de uitvoering van de pinpasfraude over een ‘schone’ rekening moesten kunnen beschikken, de rekening moest op nul staan.
Uit de bewijsmiddelen blijkt echter ook dat op 29 juli 2019 op de bankrekening van aangever meerdere storneringen – terugboekingen van incassobetalingen – hebben plaatsgevonden tot een bedrag van in totaal ongeveer € 400,-. De storneringen hebben plaatsgevonden tussen 15.50 (eerste stornering) en 17.44 uur (laatste stornering). Uit historische verkeersgegevens blijkt dat de telefoon in gebruik bij de verdachte en die van de medeverdachte [naam 2] die middag op meerdere tijdstippen in elkaars nabijheid waren. Bovendien blijkt dat de telefoon van de medeverdachte [naam 2] die middag om 15.46 uur een zendmast in Alkmaar heeft aangestraald, vervolgens zendmasten in Velsen Zuid (16.05 uur), Amsterdam en Muiden en om 17.24 uur in Almere. Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat de stornering hebben plaatsgevonden terwijl de verdachte, die in het bezit was van de pinpas, pincode, internetbankiergegevens en de telefoon van aangever, samen met de twee medeverdachten onderweg was van Alkmaar naar Almere. Naar het oordeel van de rechtbank kan het dan ook niet anders dan dat de verdachte en/of zijn medeverdachten deze storneringen hebben uitgevoerd in elkaars bijzijn. Door deze handelingen is het saldo op de rekening van de verdachte opgehoogd. Dat is in strijd met de stelling van de verdachte dat het zijn streven was om in het kader van pinpasfraude het saldo van de rekening op nul te krijgen. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat het opzet van de verdachte wel degelijk was gericht op de wederrechtelijke toe-eigening van het geld van aangever.
Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat direct nadat de verdachte en de medeverdachten in Almere waren aangekomen, door de medeverdachte [naam 1] om 17.42 uur de geldopname van € 940,- is gedaan, terwijl daarna nog een stornering is verricht en vervolgens diezelfde avond en de volgende dag de andere medeverdachte [naam 2] verschillende pogingen heeft gedaan om met de bankpas van aangever geld op te nemen, waarover verdachte heeft verklaard daarvan op de hoogte te zijn geweest.
Gelet op het al het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, waarbij de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd om als medepleger te worden aangemerkt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder
2ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
2
hij op 29 juli 2019 te Almere, tezamen en in vereniging met anderen, een geldbedrag (te weten € 940), dat toebehoorde aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door een pintransactie uit te voeren met gebruikmaking van de bankpas op naam van die [slachtoffer] en de aan die pas gekoppelde pincode.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt heeft de raadsman de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Een gevangenisstraf of hoge taakstraf zou de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte belemmeren. Ook zou er rekening mee gehouden moeten worden dat tegen de verdachte ingrijpende strafvorderlijke middelen zijn ingezet. Tot slot moet meewegen dat de verdachte niet de intentie heeft gehad zelf geld van een ander weg te nemen en de laakbare rol van aangever. Een taakstraf wordt door de verdediging als een passende strafmodaliteit gezien.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft de aangever, van wie hij de bankpas had gekregen, op slinkse wijze samen met zijn mededaders, geld afhandig gemaakt. Hij heeft eerst, samen met zijn mededaders, zonder daartoe gerechtigd te zijn, geldbedragen gestorneerd en vervolgens bijna duizend euro van de bankrekening van het slachtoffer opgenomen. Aangever heeft aan het handelen van de verdachte een financiële strop overgehouden. Dit valt verdachte aan te rekenen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, doet aan de verwijtbaarheid en strafwaardigheid van het handelen van de verdachte niet af wat de aangever zelf al dan niet aan laakbaar gedrag heeft vertoond.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 6 oktober 2021, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder, in 2018, ter zake van een vermogensdelict onherroepelijk tot een taakstraf is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting. Genoemde veroordeling is ook van belang in het licht van het in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht neergelegde taakstrafverbod.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zijn van toepassing.

8.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
niet bewezenwat aan de verdachte
onder 1is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart
bewezendat de verdachte het
onder 2ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
150 (honderdvijftig) uren taakstrafdie bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mrs. P.E. van der Veen en E. Broekhof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2021.
mrs. Van der Heijden en Broekhof zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[Bijlage: de bewijsmiddelen]