Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De vordering
4.De beoordeling in het incident
5.De beslissing
woensdag 3 maart 2021voor repliek;
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een incident tot onbevoegdverklaring. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A.R. Schuckink Kool, heeft een vordering ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door Rijkswaterstaat, met betrekking tot de schade die is ontstaan door de vernietiging van zijn schip. De eiser vorderde een schadevergoeding van € 25.000,00, omdat hij van mening was dat de onteigening en vernietiging van zijn schip onrechtmatig was gebeurd. Rijkswaterstaat betwistte de rechtsgrond voor deze vordering en stelde dat de kantonrechter niet bevoegd was om deze zaak te behandelen. De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vordering van de eiser beperkt was tot € 25.000,00 en dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat de vordering een hogere waarde vertegenwoordigde. Hierdoor was de kantonrechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen. De incidentele vordering van Rijkswaterstaat tot onbevoegdverklaring is afgewezen, en de proceskosten zijn voor rekening van Rijkswaterstaat gesteld. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting voor repliek.