In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan sociale zekerheidsfraude. De verdachte heeft opzettelijk nagelaten om noodzakelijke gegevens over onroerend goed in Turkije te verstrekken aan de sociale dienst, wat heeft geleid tot onterecht ontvangen bijstandsuitkeringen. De tenlastelegging betreft de periode van 14 augustus 2008 tot en met 11 april 2018, waarbij de verdachte in strijd met de Wet werk en bijstand en de Participatiewet heeft gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf 11 juli 2017 op de hoogte was van de relevantie van deze gegevens voor haar uitkering, maar desondanks heeft zij nagelaten deze informatie tijdig te verstrekken.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van het feit gehonoreerd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten vóór 11 juli 2017. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, wat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf. De verdachte heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van het onroerend goed, maar de rechtbank oordeelde dat deze onwetendheid niet geloofwaardig was gezien de omstandigheden.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar leeftijd en gezondheidstoestand, en heeft besloten dat de straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.