ECLI:NL:RBNHO:2021:10803

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
15.207649-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sociale zekerheidsfraude door opzettelijk nalaten van gegevensverstrekking over onroerend goed in Turkije

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan sociale zekerheidsfraude. De verdachte heeft opzettelijk nagelaten om noodzakelijke gegevens over onroerend goed in Turkije te verstrekken aan de sociale dienst, wat heeft geleid tot onterecht ontvangen bijstandsuitkeringen. De tenlastelegging betreft de periode van 14 augustus 2008 tot en met 11 april 2018, waarbij de verdachte in strijd met de Wet werk en bijstand en de Participatiewet heeft gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf 11 juli 2017 op de hoogte was van de relevantie van deze gegevens voor haar uitkering, maar desondanks heeft zij nagelaten deze informatie tijdig te verstrekken.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van het feit gehonoreerd, maar heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten vóór 11 juli 2017. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken, wat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf. De verdachte heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van het onroerend goed, maar de rechtbank oordeelde dat deze onwetendheid niet geloofwaardig was gezien de omstandigheden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar leeftijd en gezondheidstoestand, en heeft besloten dat de straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.207649-20
Uitspraakdatum: 25 november 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. van Hulsel en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw, mr. S. Karami,
advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 14 augustus 2008 tot en met 11 april 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland,
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk(e) voorschrift(en) opgelegde verplichting(en), te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand en/of art 17 van de Participatiewet,
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op (een) verstrekkingen) of tegemoetkoming(en), te weten (een) uitkering(en) krachtens de Wet werk en bijstand (norm alleenstaande) en/of krachtens de Participatiewet (norm alleenstaande), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking(en) of tegemoetkoming(en),
immers heeft zij, verdachte, (telkens) opzettelijk nagelaten tijdig en/of volledig (bij) (de afdeling Werk, Participatie en Inkomen/Sociale zaken van) de gemeente Zaanstad op de hoogte te stellen en/of er over in te lichten en/of aan de gemeente Zaanstad op te geven dat zij, verdachte,
vermogen/onroerende goed(eren)/za[a]k[en] (te weten een aandeel in een appartementsgebouw, althans een gebouw, in wijk Sifahane te Aksaray in Turkije) in eigendom had en/of daarover beschikte.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte had geen wetenschap van het feit dat de woning in Turkije op haar naam stond in de periode van 2008 tot en met 2018. Omdat er geen sprake is geweest van opzettelijke verzwijging, kan het feit niet wettig en overtuigend bewezen worden. Subsidiair heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat ontslag van alle rechtsvervolging moet volgen wegens afwezigheid van alle schuld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering/nadere bewijsoverwegingen feit
De verdachte heeft in de ten laste gelegde periode een bijstandsuitkering van de gemeente Zaanstad ontvangen in het kader van (achtereenvolgens) de Wet werk en bijstand en de Participatiewet. Om in aanmerking te komen voor deze uitkering heeft de verdachte maandelijks een inkomstenverklaring en/of periodiek een inlichtingenformulier ontvangen met daarop diverse vragen over haar persoonlijke omstandigheden, waaronder vragen over inkomsten, woonsituatie en vermogen.
Op 25 mei 2016 heeft de gemeente Zaanstad een e-mail van de gemeente Beverwijk ontvangen waarin is gemeld dat de verdachte wordt genoemd in een onderzoek van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (hierna: IBF) naar de dochter van de verdachte, die destijds een uitkering van de gemeente Beverwijk ontving. Volgens het IBF-rapport had de dochter van de verdachte onroerend goed in Turkije dat was gebouwd in opdracht van de verdachte. Naar aanleiding hiervan is een rechtmatigheidsonderzoek gestart door de gemeente Zaanstad en is op 18 januari 2017 het IBF gevraagd onderzoek te doen naar het vermogen van de verdachte. Uit een naar aanleiding daarvan in de gemeente Aksaray verricht onderzoek van 19 februari 2019 is gebleken dat de verdachte in Turkije een aandeel had in een appartementsgebouw ter grootte van 251 m2 met een waarde van € 33.165,-. Dit onroerend goed is vrij van hypotheek en andere lasten. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij wist dat appartementen die toebehoorden aan haar broer op enig moment op naam van haar en van haar dochter zijn geregistreerd. Haar broer had haar gevraagd daaraan mee te werken in verband met huwelijksproblemen waarin hij destijds verkeerde. Zij stelt deze informatie niet opzettelijk te hebben verzwegen voor de gemeente nu zij nooit heeft beseft dat deze van invloed kon zijn op haar uitkering. De rechtbank is van oordeel dat deze bewering van onwetendheid voor het laatste deel van de tenlastegelegde periode niet opgaat. Daarbij is het volgende van belang.
Op 11 juli 2017 heeft de verdachte een gesprek gehad met ambtenaren van de gemeente Zaanstad. Tijdens dit gesprek is aan de orde gekomen dat er in 2015 een onderzoek is geweest naar onroerend goed in Turkije op naam van de dochter van de verdachte. De uitkering van haar dochter was beëindigd, waarvan de verdachte op de hoogte was. Om die reden zou het onroerend goed dat op naam stond van haar dochter weer op naam van haar broer terug zijn gezet. De verdachte heeft in het gesprek aangegeven dat haar dochter inmiddels weer een uitkering zou hebben en heeft desgevraagd aan de gemeente verklaard dat zij, de verdachte, geen eigendommen heeft in Turkije.
Nu de verdachte op 11 juli 2017 op de hoogte was van de problematiek die rondom het onroerend goed was ontstaan met betrekking tot de uitkering van haar dochter en nu zij op deze datum ook in verband met haar eigen uitkering door de gemeente over dit onderwerp is bevraagd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in ieder geval vanaf dat moment wist dat gegevens met betrekking tot onroerend goed op naam van de verdachte in Turkije voor de gemeente van belang waren in verband met haar recht op een uitkering. Gelet op die wetenschap mocht van de verdachte worden verwacht dat zij actief naging wat de gevolgen waren voor haar eigen verplichting jegens de gemeente tot het verstrekken van informatie over het onroerend goed in Turkije. Daar komt bij dat de gemeente Zaanstad haar ook herhaaldelijk schriftelijk heeft verzocht om hierover stukken te overleggen.
Het niet verschaffen van de juiste inlichtingen over vermogen op haar naam in Turkije kan strekken ter bevoordeling van de verdachte. Dat de verdachte heeft aangegeven dat zij feitelijk geen voordeel heeft genoten uit de eigendom van het appartement omdat dit appartement alleen ‘op papier’ haar eigendom was en haar broer het feitelijke bezit daarvan heeft behouden, doet daar niet aan af. Het is aan de gemeente om te bepalen of en zo ja in hoeverre deze feiten en omstandigheden invloed hebben op de verstrekking van de bijstandsuitkering dan wel op de hoogte of de duur daarvan.
De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit vanaf de datum van 11 juli 2017. Dat de verdachte voorafgaand aan deze datum opzettelijk heeft nagelaten gegevens te verstekken, acht de rechtbank niet bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij in de periode van 11 juli 2017 tot en met 11 april 2018 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland,
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet,
(telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf,
terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Participatiewet (norm alleenstaande), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
immers heeft zij, verdachte, (telkens) opzettelijk nagelaten tijdig en volledig aan de gemeente Zaanstad op te geven dat zij, verdachte,
onroerend goed (te weten een aandeel in een appartementsgebouw, in wijk Sifahane te Aksaray in Turkije) in eigendom had.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
In strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan leiden tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld in verband met de omstandigheid dat de verdachte de Nederlandse taal niet machtig is en analfabeet is. De rechtbank overweegt naar aanleiding van dat verweer het volgende. De verdachte heeft verklaard dat zij naar het buurthuis gaat als zij formulieren of gegevens moet inleveren en dat in het buurthuis een tolk aanwezig is die het aan haar uitlegt en met wie zij de formulieren invult. Ook de zoon en de buren van de verdachte ondersteunen de verdachte bij het lezen van brieven die zij ontvangt. Voor de verdachte was het dus mogelijk met hulp van anderen zo nodig nader onderzoek te doen naar de tenaamstelling van het onroerend goed in Turkije en de gevolgen daarvan voor haar verplichtingen jegens de gemeente in verband met haar uitkering. Dat zij van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt komt voor haar rekening. Het beroep op afwezigheid van alle schuld kan daarom niet slagen.
Er is ook verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, voor het nalaten van het verstrekken van de gegevens gedurende de gehele tenlastegelegde periode van 10 jaren, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en heeft de rechtbank verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude door opzettelijk na te laten de benodigde gegevens aan de sociale dienst te verstrekken, te weten het bezit van onroerend goed in Turkije. De verdachte heeft hierdoor de samenleving benadeeld en zichzelf ten koste daarvan verrijkt. Daardoor heeft de verdachte ook het vertrouwen geschonden waarop het stelsel van sociale voorzieningen in Nederland is gebaseerd.
Aangezien de rechtbank tot een aanzienlijke kortere pleegperiode komt dan de officier van justitie, zal zij afwijken van de straf die de officier van justitie heeft gevorderd. Bij de duur van deze op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, alsmede met de leeftijd van de verdachte, haar gezondheidstoestand en haar blanco strafblad.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 14a, 14b, 14c, 227b van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (zegge: twee) weken, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Lamboo, voorzitter,
mrs. J.C. van den Bos en M.C.J. Lommen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 november 2021.
mr. Lamboo is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.