ECLI:NL:RBNHO:2021:10802

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
C/15/314398 / HA ZA 21-148
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgoederengemeenschap en schulden na echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen twee voormalig echtelieden, die in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd. Het huwelijk is ontbonden op 24 juni 2020, en partijen zijn er niet in geslaagd om in onderling overleg afspraken te maken over de afwikkeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw vordert dat de rechtbank een beslissing neemt over de laatste geschilpunten, waaronder de verdeling van inboedelgoederen en de toedeling van schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen in onderling overleg afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de meeste inboedelgoederen, maar dat er nog geschilpunten zijn over de schulden en vorderingsrechten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan ABN AMRO Bank, de terugvordering van kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst, en de schuld aan International Card Services (ICS) voor het gebruik van een Visacard. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de belastingteruggave en de schadevergoeding voor de scooter aan beide partijen voor de helft toekomen. De rechtbank heeft de vorderingen van de man met betrekking tot vorderingsrechten op familieleden van de vrouw afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor het bestaan van leningen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/314398 / HA ZA 21-148
Vonnis van 24 november 2021 (bij vervroeging)
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.B.R.van Griethuysen te Haarlem,
tegen
[de man],
wonende te [plaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.E. van Zijll te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
De zaak in het kort
Partijen zijn voormalig echtelieden. Zij waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen en zijn er niet in geslaagd in onderling overleg afspraken te maken over alle geschilpunten die hen in het kader van de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap verdeeld houden. Zij vorderen over en weer dat de rechtbank een beslissing zal nemen over de laatste geschilpunten in het kader van die afwikkeling.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 juli 2021
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de aanvullende productie van de zijde van de man
  • de mondelinge behandeling van 12 november 2021 en de van die zitting door de griffier bijgehouden aantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn voormalig echtelieden. Zij waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Het huwelijk is ontbonden op 24 juni 2020 door inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Als peildatum voor de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap geldt
7 juni 2019, de datum van het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal bepalen dat:
I. de boedelverdeling zal plaatsvinden zoals weergegeven op de in productie 3 bij de dagvaarding ingebrachte lijst en deze lijst aan het vonnis zal worden gehecht;
II. de schuld aan de ABN AMRO Bank ten bedrage van € 45.000,- door partijen ieder voor de helft zal worden gedragen;
III. de schuld aan de belastingdienst met betrekking tot de toeslagen enkel voor rekening van de man komt en enkel door hem zal worden gedragen;
IV. de schuld aan VISA enkel voor rekening van de man komt en enkel door hem zal worden gedragen;
V. de teruggave van de belastingdienst ad € 1.817,- aan de vrouw toekomt;
VI. de schadevergoeding met betrekking tot de scooter van partijen ad € 1.350,- aan de man toekomt,
met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De man vordert samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. zal overgaan tot verdeling van de tussen partijen te verdelen boedelbestanddelen conform de door de man als productie 1 bij zijn conclusie ingediende lijst waarbij de man uitsluitend aanspraak maakt op die zaken waar zijn naam achter vermeld staat;
II. zal bepalen dat in het kader van de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap alle tot de gemeenschap van partijen behorende activa en passiva zullen worden gedeeld op de wijze als door de man in zijn conclusie in randnummer 11 t/m 19 voorgesteld;
III. zal bepalen dat de vrouw na voornoemde verdeling van activa en passiva uit hoofde van overbedeling aan de man een bedrag moet betalen van € 35.416,27;
IV. de vrouw zal veroordelen om binnen 14 dagen na de datum van het vonnis aan de man voornoemd bedrag te voldoen,
een en ander met compensatie van de proceskosten.
3.5.
De vrouw voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze gezamenlijk behandelen en beoordelen.
Boedelverdeling
4.2.
Partijen hebben in onderling overleg afspraken gemaakt over de wijze van verdeling van het grootste deel van de inboedelgoederen. Voor zover zij het over een aantal zaken voorafgaand aan de procedure nog niet eens waren, hebben zij hierover ter zitting van 12 november 2021 alsnog afspraken gemaakt. Deze afspraken houden het volgende in:
  • De hond Sophia verblijft bij de vrouw. Partijen zijn het er over eens dat de hond feitelijk van hun oudste dochter is. Hieruit volgt dat de hond geen onderdeel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap en buiten de verdeling moet blijven.
  • De vrouw heeft een elektrische fiets en de man stemt ermee in dat deze aan de vrouw wordt toegedeeld, zonder nadere verrekening.
  • De man stemt ermee in dat de Dyson Fin aan de vrouw wordt toegedeeld, zonder nadere verrekening.
  • De vrouw stemt ermee in dat het beeld van Mickey aan de man wordt toegedeeld, zonder nadere verrekening.
  • De zes Lego Star Wars sets worden met instemming van de vrouw aan de man toegedeeld, zonder nadere verrekening.
  • De man stemt ermee in dat de Harry Potter ketting en staf aan de vrouw worden toegedeeld, zonder nadere verrekening.
Schulden
4.3.
Uit de huwelijkse periode resteren nog een aantal schulden. De rechtbank stelt voorop dat schulden niet kunnen worden verdeeld zonder medewerking van de schuldeiser. Ieder der echtgenoten blijft, ook na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, tegenover de schuldeiser(s) aansprakelijk voor de schulden die hij of zij voor en tijdens het huwelijk is aangegaan. Dit betekent dat een partij ook niet bevrijdend kan betalen door een deel van de schuld aan de ex-partner te voldoen. Mocht die ex-partner op enig moment in gebreke blijven ten opzichte van de schuldeiser, dan kan de schuldeiser nog altijd de partij die dacht zijn/haar aandeel al betaald te hebben aanspreken uit hoofde van de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die schuld.
4.4.
Dit betekent dat de rechtbank de schuld uit hoofde van een persoonlijke lening bij ABN AMRO Bank onverdeeld zal laten. Partijen hebben momenteel de afspraak dat zij ieder de helft van de maandelijkse aflossing betalen. Niet is gesteld of gebleken dat er grond bestaat om van die regeling af te wijken. De rechtbank zal bepalen dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld.
4.5.
Dan is er een terugvordering van de Belastingdienst met betrekking tot genoten kinderopvangtoeslag in 2018 en 2019. De kinderopvangtoeslag is telkens uitgekeerd aan partijen als tegemoetkoming voor de kosten van het schooltje van hun jongste dochter. Nadat partijen uit elkaar gegaan waren zijn de bedragen door de Belastingdienst teruggevorderd op de grond dat de man niet langer recht had op deze toeslag, maar dat de vrouw een nieuwe aanvraag had moeten indienen. De terugvorderingen zien op een bedrag van € 1.567,- over 2018,- en een bedrag van € 1.603,- over 2019. Partijen zijn het er over eens dat de ontvangen bedragen telkens aan het schooltje zijn doorbetaald. Het geld is dus besteed aan het doel waarvoor het was ontvangen.
4.6.
Door de vrouw is gesteld dat de terugvordering voor rekening van de man moet komen omdat hij nadat partijen uit elkaar gegaan waren, niet snel genoeg de gewijzigde situatie heeft doorgegeven aan de Belastingdienst. Zij heeft aangevoerd dat de aanvraag voor de toeslag via de DigiD van de man was gedaan en dat zij geen wijzigingen kon doorvoeren en dat zij de man er vaak genoeg op heeft gewezen dat hij de wijzigingen moest doorgeven. Zij heeft er op gewezen dat de man dat niet heeft gedaan en dat het om die reden in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid als zij zou moeten meebetalen aan deze terugvordering.
4.7.
De rechtbank volgt de vrouw niet in haar stellingen. Vaststaat dat de schuld een uitvloeisel is van de omstandigheid dat partijen uit elkaar gegaan zijn. Partijen zijn op grond van hun huwelijksgoederenregime ieder hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling na terugvordering. Dit zou slechts anders kunnen zijn als zou blijken dat aan een van partijen een ernstig verwijt kan worden gemaakt over het ontstaan van de schuld. Naar het oordeel van de rechtbank doet die situatie zich hier echter niet voor. De man heeft ter zitting uitgelegd dat hij meerdere keren contact heeft gehad met de Belastingdienst maar dat hij niet verder kwam omdat men hem bleef verwijzen naar formulieren die hem zouden zijn toegestuurd maar die hij niet had ontvangen. Onder die omstandigheden valt de man geen ernstig verwijt te maken van het ontstaan van deze schuld. Dit betekent dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld aan de Belastingdienst.
4.8.
Verder is er sprake van een schuld aan International Card Services (ICS) voor het gebruik van een Visacard tot een bedrag van € 4.888,34. De vrouw heeft gesteld dat deze schuld volledig voor rekening van de man moet komen, omdat hij de enige was die de Visacard gebruikte. Ze heeft verklaard dat deze schuld buiten haar om is ontstaan, dat zij ook geen inzicht heeft in de schuld en dat de man de Visacard heeft gebruikt om weekendjes weg met zijn nieuwe vriendin te bekostigen. Zij heeft betwist dat de uitgaven zijn gedaan ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding. De man heeft aangevoerd dat hij met de Visacard betalingen heeft verricht ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding en dat bovendien de maximum toegestane debetstand al in februari 2019, dus nog tijdens het huwelijk, was bereikt.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Het saldo van de bij ICS uitstaande schuld bedroeg op de peildatum 7 juni 2019 € 4.888,34. Door de man is verklaard dat deze maximaal toegestane debetstand al in februari 2019 was bereikt en dit blijkt ook uit het door hem overgelegde afschrift. Weliswaar stelt de vrouw dat de man de enige was die de Visacard gebruikte en betwist zij dat de uitgaven betrekking hadden op de gemeenschappelijke huishouding, maar op onder andere uitstapjes van de man met zijn vriendin, maar zij heeft haar stellingen niet met bewijsstukken onderbouwd zodat aan deze stellingen voorbij gegaan wordt. Ook overigens is er geen grond aangevoerd om af te wijken van de hoofdregel dat partijen ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor terugbetaling van deze schuld. Partijen zijn daarom in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan ICS.
4.10.
Aan partijen wordt in overweging gegeven om desgewenst te proberen met de betreffende schuldeisers een (betalings)regeling te treffen, waarbij ieder van partijen uitsluitend wordt aangesproken over betaling van een eigen aandeel in die schuld. Een schuldeiser is echter niet verplicht een dergelijke regeling te treffen met een hoofdelijk aansprakelijke schuldenaar.
Teruggaven
4.11.
Partijen zijn het er over eens dat op grond van de aangifte IB over 2018 een bedrag van € 1.817,- is terug ontvangen van de Belastingdienst en dat zij beiden gerechtigd zijn tot de helft van dat bedrag.
Verder is er een bedrag van € 1.350,- ontvangen aan schadevergoeding voor de schade aan een scooter. Ook tot dit bedrag zijn beide partijen ieder voor de helft gerechtigd.
4.12.
De vrouw heeft voorgesteld beide bedragen uit te ruilen door de belastingteruggave aan haar toe te delen en het schadebedrag voor de scooter aan de man. De man heeft tegen dit voorstel verweer gevoerd. Nu partijen geen overeenstemming hebben over een andere wijze van verdeling, zal de rechtbank bepalen dat ieder van partijen recht heeft op de helft van genoemde bedragen.
Vorderingen
4.13.
Tot slot heeft de man gesteld dat partijen nog vorderingsrechten hebben op familieleden van de vrouw en dat deze vorderingsrechten aan de vrouw moeten worden toegedeeld onder de verplichting de helft van het bedrag aan hem te vergoeden.
Deze vorderingsrechten zijn ontstaan door investeringen die partijen hebben gedaan voor het vernieuwen van de keuken in de woning van de moeder van de vrouw en voor het opnieuw laten aanleggen van de tuin bij die woning. Verder hebben partijen voor circa
€ 35.000,- schulden afgelost voor de zuster van de vrouw.
De man heeft gesteld dat de vrouw nog altijd inwoont bij haar moeder en nog altijd gebruik kan maken van de keuken en van de tuin. Hij heeft aangevoerd dat het nooit de bedoeling is geweest dat deze bedragen zouden worden geschonken maar dat feitelijk sprake is geweest van leningen aan de moeder en de zus van de vrouw, zodat er sprake is van vorderingsrechten. Door de bestaande familierelatie zal het voor de vrouw gemakkelijker zijn het geld terug te vorderen, zodat de vorderingsrechten aan haar moeten worden toegedeeld onder de verplichting de helft van de vordering aan hem te vergoeden.
4.14.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij heeft betwist dat sprake is geweest van leningen en benadrukt dat hierover geen afspraken zijn gemaakt door partijen, noch met haar moeder, noch met haar zus. Zij heeft erkend dat zij momenteel nog inwoont bij haar moeder, maar heeft benadrukt dat dit meer noodzaak is dan keus, omdat zij er nog niet in geslaagd is vervangende woonruimte te vinden voor haar en de kinderen.
4.15.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn tijdens hun huwelijk, na verkoop van hun koopwoning, met hun kinderen ingetrokken bij de moeder van de vrouw. Het was de bedoeling dat partijen op termijn de moeder van de vrouw zouden uitkopen en de woning van haar zouden overnemen. Met dat doel voor ogen hebben partijen er in gezamenlijk overleg voor gekozen een deel van de door hen bij de verkoop gerealiseerde overwaarde te investeren in het vernieuwen van de keuken in de woning en het opnieuw laten aanleggen van de tuin van de woning, die nog volledig eigendom was en is van de moeder van de vrouw. Door de vrouw is nog aangevoerd dat dit vooral de wens van de man was, maar niet is gesteld of gebleken dat de vrouw tegen die wens bezwaar heeft gemaakt, zodat aan deze stelling voorbij gegaan wordt.
4.16.
Uit het enkele feit dat partijen geld hebben geïnvesteerd voor verbouwingen in een aan een derde toebehorende onroerende zaak, volgt nog niet dat partijen het geïnvesteerde geld terug kunnen vorderen uit hoofde van een geldlening, nu zij de woning uiteindelijk niet hebben kunnen overnemen. Niet is gesteld of gebleken dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd in opdracht van de moeder van de vrouw en ook niet dat partijen met de moeder van de vrouw hebben afgesproken dat de geïnvesteerde bedragen als leningen moeten worden beschouwd. Voor het aannemen van een geldlening is derhalve onvoldoende gesteld of gebleken. Anderszins kan ook niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van schenkingen omdat ook daarvoor onvoldoende is gesteld of gebleken.
4.17.
Er is sprake van een situatie waarin partijen indertijd, tijdens hun huwelijk, in gezamenlijk overleg hebben besloten investeringen te doen in een woning die niet hun eigendom was, zonder dat zij daarbij duidelijke afspraken hebben gemaakt wat er zou gebeuren met deze investeringen als hun plan om de woning van de moeder van de vrouw over te nemen uiteindelijk niet uitgevoerd zou worden. Dat zij daarover geen afspraken hebben gemaakt dient echter voor hun rekening en risico te blijven en levert hen in ieder geval geen vorderingsrecht op dat nu voor verdeling vatbaar is. De vorderingen van de man omtrent de investeringen in de keuken en de tuin worden dan ook afgewezen.
4.18.
De vrouw heeft betwist dat partijen een vorderingsrecht hebben op haar zus. Zij heeft verklaard dat partijen er indertijd in gezamenlijk overleg voor hebben gekozen haar zus te helpen en zij heeft erkend dat het daarbij ging om een substantieel bedrag van circa
€ 30.000,-. Zij heeft benadrukt dat er ook met haar zus niet is afgesproken dat het een lening betrof. Zij heeft verklaard dat eerder als een schenking moet worden beschouwd. Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting verklaard dat haar zus het bedrag wel zou terugbetalen als zij de loterij zou winnen.
4.19.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat zij indertijd een substantieel bedrag hebben betaald om schulden van de zus van de vrouw af te lossen. Niet is echter gesteld of gebleken dat partijen in verband daarmee afspraken hebben gemaakt met de zus van de vrouw over eventuele terugbetaling, zodat er onvoldoende is gesteld of gebleken om het bestaan van een geldlening aan te kunnen nemen. Ook voor het aannemen van een schenking is onvoldoende gesteld of gebleken. Voor zover partijen van mening zijn dat zij uit hoofde van deze betalingen een vorderingsrecht hebben op de zus van de vrouw kunnen zij er ieder afzonderlijk voor kiezen haar uit dien hoofde in rechte aan te spreken. Er bestaat echter geen grond om een dergelijk vorderingsrecht nu aan de vrouw toe te delen onder de verplichting de helft aan de man te vergoeden. Ook deze vordering wordt afgewezen.
Proceskosten
4.20.
Aangezien partijen voormalig echtelieden zijn zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van die hoofdregel uit artikel 237 lid 1 Rv.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt vast dat partijen in onderling overleg afspraken hebben gemaakt over de wijze van verdeling van hun inboedel en dat zij over de laatste geschilpunten daarbij afspraken hebben gemaakt zoals weergegeven in r.o. 4.2;
5.2.
bepaalt dat partijen onderling ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan ABN AMRO Bank uit hoofde van de persoonlijke lening;
5.3.
bepaalt dat partijen onderling ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan de Belastingdienst uit hoofde van de terugvordering kinderopvangtoeslag 2018 (€1.567,-) en 2019 (€ 1.603,-);
5.4.
bepaalt dat partijen onderling ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan ICS voor de Visacard ad € 4.888,34;
5.5.
bepaalt dat de Belastingteruggave IB 2018 ad € 1.817,- aan ieder van partijen voor de helft toekomt;
5.6.
bepaalt dat de schadevergoeding van € 1.350,-, ontvangen voor de schade aan de scooter, aan ieder van partijen voor de helft toekomt;
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1155