In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie, opgelegd aan betrokkene wegens het veroorzaken van onnodig geluid met een motorvoertuig. Betrokkene had eerder een boete ontvangen, waartegen hij beroep had ingesteld bij de officier van justitie. Deze verklaarde het beroep ongegrond, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 13 augustus 2021 waren zowel betrokkene als de vertegenwoordiger van de officier van justitie aanwezig.
De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het veroorzaken van onnodig geluid met een motorvoertuig. Betrokkene betwistte de boete en voerde aan dat de verbalisant hem een waarschuwing had gegeven, mits hij een andere uitlaat zou monteren. De verbalisant verklaarde echter dat de uitlaat van betrokkene geen dempend materiaal bevatte en dat het geluid van de motorfiets al van 300 meter afstand te horen was. Betrokkene erkende dat hij de gedraging had gepleegd, maar stelde dat hij de uitlaat had vervangen.
De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging en dat betrokkene onvoldoende feiten had aangedragen om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en zag geen reden om deze te matigen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.