ECLI:NL:RBNHO:2021:10750

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
15.117078.19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen opzettelijke invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen met betrekking tot grote drugstransporten

Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de opzettelijke invoer van cocaïne en voorbereidingshandelingen voor grote drugstransporten. De verdachte werd ervan beschuldigd op 4 april 2019 in Nederland, samen met anderen, ongeveer 161 kilogram cocaïne te hebben ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de rechtszittingen op 4, 5, 8 en 9 november 2021 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten, terwijl de verdediging zich grotendeels refereerde aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte, vastgesteld dat de verdachte opzet had op de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven, en de rechtbank heeft de verdachte gewaarschuwd voor de ernst van zijn daden en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/117078-19 (P)
Uitspraakdatum: 23 november 2021
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4, 5, 8 en 9 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs.
M. Duin en K. Sanders en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. K.A. Krikke, advocaat te Baarn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 4 april 2019 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 161 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2019 tot en met 4 april 2019 te Schiphol, althans binnen de gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland te ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 161 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen (hieronder mede te verstaan invoer als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet), tezamen en in vereniging met zijn mededader(s)
  • informatie heeft vergaard over vluchten en/of lading(en) en/of werkroosters en
  • (telefonisch) onderling informatie en instructie(s) heeft gegeven en ontvangen
over de aankomst van zendingen verdovende middelen en
  • onderling ontmoetingen heeft gehad en/of gearrangeerd en
  • geldbedragen aan mededaders in het vooruitzicht heeft gesteld en/of overgedragen
en/of ontvangen en
- mededaders heeft verzocht om zich beschikbaar te houden en/of diensten te ruilen
ten behoeve van het uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende
middelen en
- zich beschikbaar gehouden en/of diensten geruild en/of zich op een bepaalde
(voor drugsinvoer strategische) locatie te werk laten stellen en/of aldaar aanwezig
geweest;
- de voor drugstranssport gebruikte zending gefotografeerd en/of onderzocht;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 14 mei 2019 te Schiphol, althans binnen de gemeente Haarlemmermeer en/of Amsterdam en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk (op meerdere tijdstippen, waaronder in elk geval op 12 januari 2019 en 4 april 2019) binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren, verstrekken en vervoeren van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de hij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit( en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn
en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den] om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en zijn mededader(s) (meermalen),
  • informatie vergaard over vluchten en/of lading(en) en/of werkroosters en
  • (telefonisch) onderling informatie en instructie(s) gegeven en ontvangen over de
aankomst van zendingen verdovende middelen en
  • onderling ontmoetingen gehad en/of gearrangeerd en
  • geldbedragen aan mededaders in het vooruitzicht gesteld en/of overgedragen en/of ontvangen en
  • mededaders verzocht om zich beschikbaar te houden en/of diensten te ruilen ten
behoeve van het uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende
middelen en
- zich beschikbaar gehouden en/of diensten geruild en/of zich op een bepaalde
(voor drugsinvoer strategische) locatie te werk laten stellen en/of aldaar aanwezig
geweest;
- de voor drugstranssport gebruikte zending gefotografeerd en/of onderzocht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs grotendeels gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het standpunt van de raadsman met betrekking tot de hoeveelheid cocaïne (feit 1) en de ten laste gelegde periode (feit 2) zal bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen feit 1 primair en feit 2
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 primair aangevoerd dat de verdachte slechts opzet had op de invoer van een hoeveelheid cocaïne, omdat hij nooit heeft geweten dat het om 161 kilogram cocaïne ging, zodat die in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid niet bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte zelf, staat vast dat hij opzet heeft gehad op het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland op 4 april 2019. Door zich in te laten met een organisatie die zich bezig houdt met de invoer van cocaïne door middel van dozen met bloemen in vliegtuigen en samen met anderen daadwerkelijk deze cocaïne in te voeren, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat er een grote hoeveelheid van 161 kilo cocaïne in de pakketten zou zitten. Dat de verdachte van de precieze hoeveelheid niet op de hoogte was, doet daaraan niet af. De rechtbank acht opzet op de totale hoeveelheid cocaïne dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat ten aanzien van feit 2 de tenlastegelegde periode van 1 januari tot 14 mei 2019 een iets kortere periode, namelijk van 12 januari tot en met 14 mei 2019 kan worden bewezen verklaard. De verdachte is immers pas vanaf 12 januari 2019 bij de voorbereidingshandelingen betrokken is geraakt. De rechtbank overweegt dat de voorbereidingshandelingen binnen de tenlastegelegde periode van 1 januari tot en met 14 mei 2019 zijn gepleegd, zodat dit aan een bewezenverklaring van de (iets ruimer) ten laste gelegde periode niet in de weg staat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
l.
primair
hij op 4 april 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van ongeveer 161 kilogram cocaïne;
2.
hij in de periode van l januari 2019 tot en met 14 mei 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk op meerdere tijdstippen binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of afleveren van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit( en) mede te plegen, en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van die feiten hebben getracht te verschaffen, en/of
- gelden voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en zijn
mededaders wisten of ernstige redenen hadden om te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van die feiten,
hebbende verdachte en zijn mededaders (meermalen),
- informatie vergaard over vluchten en/of ladingen en/of werkroosters en
(telefonisch) onderling informatie en instructies gegeven en ontvangen over de
aankomst van zendingen verdovende middelen en
  • onderling ontmoetingen gehad en
  • geldbedragen aan mededaders in het vooruitzicht gesteld en/of overgedragen en/of ontvangen en
  • mededaders verzocht om zich beschikbaar te houden en/of diensten te ruilen ten
behoeve van het uithalen en wegvoeren van de pakketten met verdovende
middelen en
  • zich beschikbaar gehouden en/of diensten geruild en/of zich op een bepaalde (voor drugsinvoer strategische) locatie te werk laten stellen en/of aldaar aanwezig geweest;
  • de voor drugstranssport gebruikte zending gefotografeerd en/of onderzocht.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod
feit 2:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich en/of een ander trachten te bewegen om dat feit mede te plegen gelegenheid en/of daarbij behulpzaam te zijn, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officieren van justitie hebben daarbij gevorderd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daarbij een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke straf. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de kleinere rol van de verdachte in het geheel en het tijdsverloop in deze zaak. Het feit dat er eerder geen zittingsruimte was niet aan de verdachte is te wijten. De verdachte heeft zijn leven opgepakt en met succes. Hij heeft een nieuwe baan en een vast contract staat in het vooruitzicht. Als de verdachte opnieuw de gevangenis in gaat, wordt dit alles teniet gedaan. In verband hiermee heeft de raadsman tevens verzocht over te gaan tot opheffing van het (geschorste) bevel voorlopige hechtenis dan wel de schorsing voort te laten duren.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van 161 kilo cocaïne. De cocaïne zat verstopt in dozen bloemen, afkomstig uit Colombia. Verder heeft de verdachte voorbereidingshandelingen verricht die gericht waren op de invoer van cocaïne. De verdachte had hierbij een aansturende en uitvoerende rol. Hij was de schakel tussen de personen die hoger in de organisatie zaten en mensen die in de uitvoerende sfeer bij het bedrijf Kuehne & Nagel op Schiphol rond het drugstransport actief waren. Hij informeerde anderen over de vlucht waarin de zending was verborgen en vroeg één van zijn mededaders om de uithalers te regelen. Vanwege zijn functie als voorman bij Kuehne & Nagel kon de verdachte andere medewerkers benaderen om mee te werken bij de uitvoering van een drugstransport dan wel de voorbereiding daarvan. Daarbij heeft hij op ernstige wijze misbruik gemaakt van zijn functie als voorman bij Kuehne & Nagel, zijn kennis van de organisatie en de logistiek, als ook de aan hem uit hoofde van zijn functie verleende toegang tot beveiligde delen van het Schipholterrein. Verdachte heeft het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had en ook moet kunnen hebben, ernstig beschaamd. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan en zal de rol van de verdachte in strafverzwarende zin betrekken bij de bepaling van de op te leggen straf.
Met zijn handelen heeft de verdachte bovendien een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. De verspreiding van en de georganiseerde handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van zware criminaliteit en heeft een ontwrichtende invloed op de samenleving. Zo is een aanzienlijk deel van de vermogensdelicten te relateren aan de behoefte aan verdovende middelen van gebruikers en gaat de handel in drugs de laatste jaren steeds vaker gepaard met ernstige geweldsdelicten. Aan opzettelijke invoer van cocaïne zijn hoge wettelijke strafmaxima verbonden ter voorkoming van het ontstaan van een grootschalige binnenlandse markt. De verdachte heeft zich bij het plegen van deze feiten enkel laten leiden door het oogmerk van snel en eenvoudig financieel gewin.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten gedateerd 22 juli 2019 en 13 oktober 2021 van Reclassering Nederland. De reclassering adviseert om geen bijzondere voorwaarden aan de verdachte op te leggen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf verder gekeken naar de relatief beperkte periode waarin de strafbare feiten hebben plaatsgevonden. Voor wat betreft de voorbereidingshandelingen heeft de rechtbank er bovendien rekening mee gehouden dat voor zover deze zien op gedragingen die vanaf 27 maart 2019 zijn verricht, sprake is van eendaadse samenloop met het onder 1 primair bewezenverklaarde geslaagde transport op 4 april 2019. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat hij na de schorsing van de voorlopige hechtenis geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting in drugszaken en gekeken naar straffen die in zaken met gelijksoortige feiten en omstandigheden worden opgelegd.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn waarin de zaak had moeten worden behandeld met ongeveer zes maanden is overschreden. De rechtbank is van oordeel is dat deze overschrijding niet aan de verdachte valt toe te rekenen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Dit alles resulteert erin dat de rechtbank een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen dan door de officieren van justitie is gevorderd. Gelet op de ernst van de feiten is een door de raadsman verzochte taakstraf niet aan de orde.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft - kort samengevat - verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, althans de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis te laten voortduren, zodat de verdachte de behandeling van een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten. Uit de bewezenverklaring en de veroordeling tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur volgt dat de rechtbank nog immer ernstige bezwaren en de grond van de geschokte rechtsorde aanwezig acht voor de voorlopige hechtenis voor de in het vonnis van heden bewezenverklaarde feiten. Dit was ook ten tijde van het bevel tot schorsing het geval. Een afweging van de belangen van de maatschappij tegenover die van de verdachte leidde er toen echter toe dat de voorlopige hechtenis moest worden geschorst, omdat er nog geen datum bekend was waarop de inhoudelijke behandeling van de zaak zou plaatsvinden. Die situatie is nu niet langer aan de orde. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden en de verdachte is bij vonnis van heden schuldig bevonden aan ernstige strafbare feiten. Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en de verdachte leidt tot de conclusie dat de belangen van de maatschappij bij de detentie van de verdachte nu zwaarder moeten wegen dan de belangen van de verdachte. Dit leidt tot het oordeel dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis moet worden opgeheven. De rechtbank ziet aanleiding hier een termijn van 14 dagen aan te verbinden, zodat de schorsing met ingang van 7 december 2021 wordt opgeheven.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 en 10a van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
DRIE JAREN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op met ingang van 7 december 2021.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Mateman, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. L.L. de Vries en mr. A.C. ten Klooster,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 november 2021.
Mr. Buiskool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.