ECLI:NL:RBNHO:2021:10685
Rechtbank Noord-Holland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een urgentieverklaring voor huisvesting na echtscheiding
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, die zijn woning heeft moeten verlaten na een echtscheiding, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, dat de aanvraag van eiser voor een urgentieverklaring heeft afgewezen. Eiser heeft in 2020 zijn woning moeten verlaten en woont sindsdien tijdelijk bij een kennis. Hij heeft geen vaste woonplek meer. De gemeente Zaanstad heeft op 24 december 2020 de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2021 vastgesteld, die op 25 december 2020 in werking is getreden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door verweerder.
Tijdens de zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de gemeenteraad ten onrechte de oude Huisvestingsverordening 2018 heeft toegepast in het bestreden besluit, terwijl de nieuwe verordening al van kracht was. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser een urgent huisvestingsprobleem had, dit niet automatisch betekende dat hij recht had op een urgentieverklaring. De Huisvestingsverordening 2021 stelt specifieke voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een urgentieverklaring. Eiser voldeed niet aan deze voorwaarden, omdat hij niet tot de in de verordening opgenomen urgentiecategorieën behoorde.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de afwijzing van de urgentieverklaring blijft staan. Verweerder is wel verplicht om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.