ECLI:NL:RBNHO:2021:10683

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
15.192620.21 en 15.053775.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte wegens afpersing in vereniging met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing in vereniging. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 14 juli 2021 in Purmerend, samen met anderen, een tankstation te hebben overvallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging zich gerefereerd heeft aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de overval bewezen geacht, ondanks dat hij niet fysiek aanwezig was op de plaats delict. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een initiërende rol heeft gehad en dat hij zowel vooraf als achteraf bij de overval betrokken was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 360 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige kamer
Parketnummers: 15.192620.21 en 15.053775.21 (vord. tul) (P)
Uitspraakdatum: 26 oktober 2021
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 oktober 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd in [JJI] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.J.A. Colijn en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J. Wortelboer, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2021 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en/of meerdere sloffen sigaretten, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan tankstation [tankstation] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, door:
- ( met een bivakmuts op) eenmaal of meerdere malen tegen die [benadeelde partij] te zeggen 'Geef geld en sigaretten' en/of 'Dit is een overval', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- ( hierbij) een mes te tonen aan die [benadeelde partij] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] op of omstreeks 14 juli 2021 te Purmerend, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en/of meerdere sloffen sigaretten, in elk geval enig geldbedrag en/of goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde aan tankstation [tankstation] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, door:
- ( met een bivakmuts op) eenmaal of meerdere malen tegen die [benadeelde partij] te zeggen 'Geef geld en sigaretten' en/of 'Dit is een overval', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- ( hierbij) een mes te tonen aan die [benadeelde partij] ,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 14 juli 2021 te Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft door:
- ( via whatsapp) de overval met die [medeverdachte 1] voor te bespreken/ te bereiden en/of
- zich met die [medeverdachte 1] naar (de directe omgeving van) het tankstation te begeven en daar op de uitkijk staan en/of
- die [medeverdachte 1] van kleding en/of een mes en/of een bivakmuts te voorzien en/of
- de door [medeverdachte 1] gebruikte kleding en/of het mes en/of de bivakmuts weg te gooien en/of ergens te dumpen en/of
- de buit, te weten een geldbedrag en/of meerdere sloffen sigaretten, in ontvangst en/of in bewaring te nemen, teneinde die later te verdelen onder [medeverdachte 1] en/of verdachte en/of zijn mededaders.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewijsvraag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.4.
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met (een) ander(en) gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het delict.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen vooraf en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd.
In het geval van zo’n gezamenlijke uitvoering geen sprake is kan niettemin medeplegen worden aangenomen als voor de vereiste nauwe en bewuste samenwerking voldoende aanknopingspunten bestaan in onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De gebezigde bewijsmiddelen houden ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte en de rollen van de anderen onder meer het volgende in.
Uit het onderzoek naar de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat de verdachte op de dag van de overval, op 14 juli 2021, vanaf 15:56 uur via WhatsApp contact heeft met [medeverdachte 1] . Zij spreken diezelfde middag in Hoorn af om vervolgens naar Purmerend te gaan. In het WhatsAapp-gesprek zegt de verdachte onder andere tegen [medeverdachte 1] :
“maar als je slim.bent timer op mij”en “
Dan kan k gelijkje goed voorbereiden alles zeggen”.Vervolgens zegt [medeverdachte 1] dat hij geen zwarte jas of vest heeft en zegt de verdachte “K geb Vo.je.”.
Als de verdachte en [medeverdachte 1] in Purmerend zijn, ontmoeten zij ook medeverdachte [medeverdachte 2] en ‘ [medeverdachte 3] ’. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt dat de verdachte daar met het idee komt om het tankstation te overvallen, zij erover praten en de rest aan [medeverdachte 1] vraagt om het uit te voeren. [medeverdachte 1] krijgt vervolgens van de verdachte een zwart vest, van [medeverdachte 2] een mes en van één van de jongens een bivakmuts. Op het moment dat [medeverdachte 1] buiten bij het tankstation staat te wachten, fietst [medeverdachte 2] (blijkens de verklaring van [medeverdachte 1] ) langs om [medeverdachte 1] duidelijk te maken dat het te lang duurt en dat hij moet opschieten. Vervolgens gaat [medeverdachte 1] met een mes in zijn hand het tankstation binnen en dwingt hij de aangever om geld en sloffen sigaretten af te geven, waarna [medeverdachte 1] ervan doorgaat met de buit, die op een afgesproken plaats wordt verdeeld door de jongens.
Dat de verdachte betrokken is geweest bij de overval en een initiërende rol heeft gehad blijkt ook uit het onderzoek van de politie naar de telefoons van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] . Uit onderzoek naar de telefoon van de verdachte blijkt namelijk dat de verdachte op de dag van de overval tegen ‘ [naam] ’ zegt:
“En sws laat ik vndg iemand een oevoe nakken”, waar de rechtbank uit begrijpt dat hij sowieso van plan is om iemand die dag een overval te laten plegen. Dat het hierbij volgens de verdachte aanvankelijk om een andere overval op een winkel ging, doet er niet aan af dat hieruit een zekere mate van oriëntatie op een overval op een object blijkt. De verdachte zegt twee dagen na de overval, op 16 juli 2021, tegen [medeverdachte 2] :
“hij is geveegt”,waar de rechtbank uit opmaakt dat “hij” is opgepakt. Vervolgens zegt [medeverdachte 2] dat hijzelf niet “geveegd” gaat worden voor € 105,00, waarna de verdachte aangeeft dat dat ook niet gaat gebeuren, omdat “hij” al “geveegd” is, maar dat [medeverdachte 2] nu niet moet gaan janken als een baby, omdat hij anders niet had moeten komen. [medeverdachte 2] was immers ook blij toen hij die € 105,00 en die sloffen in zijn handen had, aldus de verdachte. Verder zegt de verdachte nog tegen [medeverdachte 2] :
“Enigste probleem die dr is Dat we nu nieuwe bully.moeten fixen Diendit gaat doen voor ons”.Ook zegt de verdachte op 16 juli tegen ‘ [naam] ’ ( [naam] ):
“hijnhebt alle buit gegeven aan mij en sloffe en is gepakt”.Tot slot blijkt uit onderzoek naar de telefoon van de medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij op 15 juli 2021, een dag na de overval, via WhatsApp tegen de verdachte zegt:
“lekker een oevoe laate nakke”(de rechtbank begrijpt: lekker een overval laten plegen) en dat hij op 4 augustus 2021 met een onbekend gebleven persoon belt en zegt dat
“die tjappie die we erop hadden gezet heeft gewoon geluld”,waar de rechtbank uit opmaakt dat [medeverdachte 2] zegt dat een persoon, over wie hij zich kennelijk denigrerend uitlaat, die zij tot het plegen van de overval hadden aangezet, bekennend heeft verklaard bij de politie.
De verdachte heeft op tal van vragen van de rechtbank over deze hem belastende feiten en omstandigheden geen antwoord willen geven. Aldus heeft hij de bewijswaarde en bewijskracht ervan niet ontzenuwd.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte op het moment van de uitvoering van de afpersing niet aanwezig was op de plaats van het delict en hij geen directe rol heeft gehad bij die uitvoering van het misdrijf. Uit de bewijsmiddelen kan evenwel worden afgeleid dat hij een initiërende rol heeft gehad en dat hij zowel vooraf als achteraf bij de overval op betekenisvolle wijze betrokken is geweest. Zijn rol en bijdrage zijn zo intensief geweest dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. In dit verband komt ook veel gewicht toe aan het feit dat de verdachte samen met een mededader heeft gedeeld in de buit. Dit maakt dat het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 juli 2021 te Purmerend, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde partij] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en sloffen sigaretten, die toebehoorden aan tankstation [tankstation] , door:
- met een bivakmuts op meerdere malen tegen die [benadeelde partij] te zeggen 'geef geld en sigaretten', en
- hierbij een mes te tonen aan die [benadeelde partij] .
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte gelet op zijn persoonlijkheid moet worden berecht volgens het jeugdstrafrecht, maar dat vanwege de ernst en aard van het feit en de proceshouding van de verdachte bij het bepalen van de strafeis niet alleen gekeken is naar de richtlijnen voor straffen voor jeugdigen, maar ook naar de richtlijnen voor straffen voor volwassenen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 360 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren. Verder is gevorderd dat aan deze voorwaardelijke straf naast de algemene voorwaarde, de bijzondere voorwaarden zullen worden verbonden zoals geadviseerd door de Reclassering Nederland en aangevuld met een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De officier van justitie vordert dat deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Verder heeft de officier van justitie aangegeven dat zij er bij haar strafeis vanuit is gegaan dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten aanzien van het tenlastegelegde.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafeis geen verweer gevoerd. De raadsman hoopt dat -als de bijzondere voorwaarde van contact met de jeugdreclassering wordt opgelegd- de verdachte de laatste kans, geboden door de jeugdreclassering, aangrijpt.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst en de aard van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op een tankstation. De verdachte heeft daarbij een initiërende rol gehad en heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] -een jongere jongen die hij amper kende- ingeschakeld om de overval te plegen. De verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 1] voorzien van een zwart vest en is daarna op “veilige” afstand gaan staan. De medeverdachte [medeverdachte 1] is vervolgens met een bivakmuts op en met een mes in zijn hand het tankstation binnengegaan en heeft de aangever gedwongen tot de afgifte van geld en sigaretten. De aangever verklaart onder andere dat hij daar erg van geschrokken was. Ook in de samenleving veroorzaken dit soort delicten grote gevoelens van onrust en onveiligheid. De verdachte heeft uiteindelijk gedeeld in de buit en hij en zijn mededaders hebben met hun handelen alleen hun eigen financiële gewin voor ogen gehad. Daarnaast heeft de verdachte tot op heden geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor wat hij heeft gedaan. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. De rechtbank benadrukt daarbij het zeer zorgelijk en kwalijk te vinden dat de verdachte de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gebruikt voor het plegen van de overval, wat blijkt uit de berekenende wijze waarop hij op de dag van de overval en de dagen daarna via WhatsApp in afzonderlijke gesprekken met de andere medeverdachte [medeverdachte 2] , ‘ [naam] ’ en ‘ [naam] ’ ( [naam] ) praat.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 8 september 2021, blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 3 mei 2021, waarin is geadviseerd om de verdachte het feit waarvan hij toen werd verdacht, wegens de vastgestelde aanwezigheid van verschillende stoornissen, verminderd toe te rekenen. In dit rapport wordt geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking, een psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Verder heeft de verdachte te maken met een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Ook is er sprake van ouderkindrelatieproblematiek, een geschiedenis van lichamelijke mishandeling als kind en een leer- of onderwijsprobleem. Volgens de psycholoog was deze problematiek aanwezig ten tijde van het plegen van het feit waar hij toen van werd verdacht, gezien het structurele karakter van de problematiek. Passend bij de verstandelijke beperking is dat de verdachte onvoldoende in staat is om de gevolgen van zijn handelen te overzien, waardoor hij heel impulsief is in zijn handelen. Verder wordt vanuit de algehele ontwikkelingsachterstand als gevolg van pedagogische tekortkomingen een gebrek aan moreel besef gezien. Wegens zijn gebrekkige gewetensfuncties is het beperkte morele besef dat hij later in zijn leven heeft aangeleerd weinig doorvoeld en hierdoor weinig bepalend voor zijn handelen. Het maatschappelijk grensoverschrijdende gedrag is passend bij de gedragsstoornis. Gezien wordt dat de verdachte weinig gevoelig is voor gezag.
De rechtbank is van oordeel dat deze conclusie onverminderd geldig is, omdat dit psychologische onderzoek kort geleden is gedaan en de verdachte in de tussentijd niet is behandeld. De rechtbank acht daarbij aannemelijk dat bij een feit als dit, waarbij impulsief en ondoordacht is gehandeld, de bij de verdachte vastgestelde stoornissen hebben doorgewerkt. De rechtbank neemt daarom, net als de officier van justitie, de bovenstaande conclusie van de deskundige ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 7 oktober 2021. Volgens de reclassering heeft de verdachte moeite om zich maatschappelijk staande te houden. Hij heeft geen structurele dagbesteding en geen inkomen. Ook gebruikt de verdachte overmatig drugs, bevindt hij zich in een negatief sociaal netwerk en zijn er problemen ten aanzien van zijn psychosociaal functioneren. Daarnaast is de houding van de verdachte volgens de reclassering een risicofactor. De kans op herhaling wordt vanwege deze zorgen als hoog ingeschat.
Hoewel de verdachte niet ontvankelijk is gebleken voor hulpverlening binnen het gedwongen kader en het aan pedagogische mogelijkheden vanuit het familiair netwerk ontbreekt, is de reclassering van mening dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast, vanwege de gebrekkige handelingsvaardigheden en een verstandelijke beperking bij de verdachte.
De reclassering adviseert verder om een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Volgens de reclassering kan het toezicht het best worden uitgevoerd door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, afdeling Jeugdreclassering (hierna ook: de jeugdreclassering).
[vertegenwoordiger jeugdreclassering] heeft namens de jeugdreclassering ter zitting gezegd dat zij de verdachte nog een laatste kans wil bieden in de vorm van toezicht en begeleiding. Verder heeft zij verklaard dat de verdachte bovenaan de wachtlijst is geplaatst voor een plek bij Vast & Verder in [plaats] .
De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij de laatste kans van de jeugdreclassering wil grijpen. Verder heeft hij aangegeven gemotiveerd te zijn voor een plaatsing bij Vast & Verder in [plaats] .
Toepasselijk recht
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is.
De verdachte was ten tijde van het feit achttien jaar oud, zodat in beginsel het strafrecht voor meerderjarigen aan de orde is. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid om jongvolwassenen (van 18 tot 23 jaar) te berechten volgens het sanctiestelsel voor minderjarigen als de rechtbank daarvoor grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Gelet op de genoemde rapportages, het gegeven advies van de Reclassering Nederland en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht jeugd (LOVS). Daar wordt bij een overval op een winkel (zonder strafverzwarende omstandigheden) een jeugddetentie van vier maanden als uitgangspunt genomen. In het geval van de verdachte gelden als strafverzwarende omstandigheden het strafblad van de verdachte en in het bijzonder het feit dat hij kort voor het plegen van dit feit is veroordeeld door de rechtbank Noord-Holland en dat hij in een proeftijd liep. Verder weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij een andere jongen heeft aangezet tot het uitvoeren van de afpersing en dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan. In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Deze omstandigheden brengen de rechtbank ertoe een jeugddetentie van na te noemen duur op te leggen. Uit de genoemde rapportages leidt de rechtbank af dat de verdachte nog een lange weg heeft te gaan in het leren van vaardigheden om zichzelf in de maatschappij staande te kunnen houden. Met het oog daarop ziet de rechtbank aanleiding om de jeugddetentie deels voorwaardelijk op te leggen, om zo de verdachte steun in de rug te bieden om de laatste kans voor hulp vanuit de jeugdreclassering te grijpen en om (daarmee) zijn leven een positieve wending te kunnen geven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. De rechtbank zal daarom een jeugddetentie opleggen voor de duur van 360 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke straf de hierna te noemen bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren verbinden.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [benadeelde partij] , door hem met een mes te bedreigen bij de overval. Gelet op de conclusies in de hiervoor genoemde rapporten en het strafblad van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 10 juni 2021 in de zaak met parketnummer 15-053775-21 heeft de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 37 dagen.
Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 23 juni 2021 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is, omdat het op de datum van de uitspraak onherroepelijk werd, ingegaan op 25 juni 2021.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De raadsman heeft zich wat betreft deze vordering tot tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat de verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 150 (honderdvijftig) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • zich meldt bij de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, afdeling Jeugdreclassering en zich daarna op de door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal blijven melden bij deze instelling, zo vaak en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan ambulante behandeling;
  • meewerkt aan een plaatsing bij een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van het volgen van onderwijs of het hebben van een baan;
  • op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met de medeverdachten [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , gedurende de proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van deze contactverboden.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15-053775-21 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van
37 (zevenendertig) dagen, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland d.d. 10 juni 2021.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter en tevens kinderrechter,
mr. R.M. Steinhaus en mr. G. Drenth, (kinder)rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Kuip,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 oktober 2021.