ECLI:NL:RBNHO:2021:1060

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
8 februari 2021
Zaaknummer
15/700891-10 (VI)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde met hoog recidiverisico

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 januari 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1980, heeft een gevangenisstraf van in totaal 20 jaren, 7 maanden en 4 weken ondergaan, waarvan de tenuitvoerlegging op 4 oktober 2007 is aangevangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorwaardelijke invrijheidstelling op 1 februari 2021 zou kunnen plaatsvinden, maar de officier van justitie heeft verzocht om deze met 365 dagen uit te stellen. Dit verzoek is gedaan op basis van het hoge recidiverisico van de veroordeelde, die tijdens eerdere reclasseringstoezicht ernstige strafbare feiten heeft gepleegd en negatief gedrag heeft vertoond tijdens zijn detentie.

Tijdens de openbare terechtzitting op 12 januari 2021 zijn zowel de veroordeelde als zijn raadsvrouw, mr. B.L.M. Ficq, aanwezig geweest. De rechtbank heeft ook getuigen gehoord, waaronder reclasseringsmedewerkers, die het standpunt van de reclassering hebben toegelicht. De reclassering heeft geadviseerd tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, gezien het belang van een gedragskundig onderzoek en risicotaxatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bijzondere voorwaarden zijn die het recidiverisico voldoende kunnen inperken en dat er een gedragskundig onderzoek moet plaatsvinden voordat de veroordeelde in vrijheid kan worden gesteld.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met 6 maanden toe te wijzen, zodat er voldoende tijd is voor het uitvoeren van het noodzakelijke gedragskundig onderzoek. De rechtbank heeft benadrukt dat dit onderzoek op korte termijn moet plaatsvinden binnen de inrichting waar de veroordeelde verblijft. De beslissing houdt in dat de veroordeelde op 1 augustus 2021 voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld, mits de uitkomsten van het onderzoek dat mogelijk maken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700891-10 (VI)
V.I. zaaknummer : 99/000425-25
Uitspraakdatum: 26 januari 2021
Beslissing uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling (ex artikel 6:2:12 jo 6:6:21 Sv)
Bij onherroepelijk geworden arrest het gerechtshof Amsterdam d.d. 21 september 2016 (parketnummer 23/005001-15), rechtsmiddel van parketnummer 15/700891-10;
Bij onherroepelijk geworden arrest het gerechtshof Amsterdam d.d. 6 maart 2006 (parketnummer 23-005526-04), rechtsmiddel van 13-123095-04;
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de enkelvoudige strafkamer van de rechtbank te Midden-Nederland d.d. 16 maart 2011 (parketnummer 16/283421-10);
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de enkelvoudige strafkamer van de rechtbank te Amsterdam d.d. 12 mei 2009 (parketnummer 13/410789-06) is:

[veroordeelde] ,

Geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] ,
veroordeeld tot - onder meer - gevangenisstraffen voor de duur van in totaal 20 jaren, 7 maanden en 4 weken, waarvan de tenuitvoerlegging met ingang van 4 oktober 2007 is aangevangen.
Gelet op de totale duur van de inmiddels ondergane vrijheidsontneming ter zake van deze arresten en vonnissen zal het moment waarop betrokkene krachtens het bepaalde in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering voorwaardelijk in vrijheid kan worden gesteld worden bereikt op 1 februari 2021. In het geval van een voorwaardelijke invrijheidsstelling op die datum zou het strafrestant 2513 dagen en de v.i.-proeftijd 2513 dagen bedragen.

De vordering

De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 15 december 2020 strekt ertoe dat de rechtbank deze voorwaardelijke invrijheidstelling met een termijn van 365 dagen zal uitstellen.
De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat het stellen van bijzondere voorwaarden het recidiverisico onvoldoende kan inperken. De veroordeelde heeft tijdens eerder reclasseringstoezicht ernstige strafbare feiten gepleegd. Ook heeft hij in detentie bij herhaling zeer negatief en agressief gedrag laten zien. Er is tevens sprake van instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden: veroordeelde heeft geen uitzicht op werk, hij heeft slechts zeer beperkte werkervaring, er is onvoldoende zicht op het (negatieve) sociale netwerk van veroordeelde en er zijn grote zorgen over het psychosociaal functioneren.
De kans op recidive en letselschade wordt ingeschat als hoog. Er zijn geen bijzondere voorwaarden die dit risico voldoende kunnen inperken. De reclassering acht het noodzakelijk dat er nader gedragsdeskundig onderzoek en een risicotaxatie plaats vindt en dat naar aanleiding daarvan een plan van aanpak wordt opgesteld waarin wordt gekeken hoe het recidiverisico het beste kan worden beperkt. Dit is tot op heden niet gebeurd vanwege het gedrag van veroordeelde tijdens detentie. Indien de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt toegewezen, krijgt veroordeelde de kans om zijn gedrag te verbeteren en kan het gedragsdeskundig onderzoek plaatsvinden. Het is noodzakelijk dat dit onderzoek plaatsvindt vóór invrijheidstelling omdat alleen op die wijze zicht kan worden verkregen op interventies die nodig zijn om het recidiverisico, wanneer veroordeelde vervroegd in vrijheid wordt gesteld, voldoende te kunnen inperken.

De behandeling ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 12 januari 2021.
De veroordeelde is ter terechtzitting verschenen en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B.L.M. Ficq, advocaat te Amsterdam.
Daarnaast zijn [reclasseringsmedewerker] , reclasseringsmedewerker en [adviseur detentie en re-integratie] , adviseur detentie en re-integratie [detentieadres] , als getuigen middels een telehoorverbinding (beeld en geluid) ter terechtzitting gehoord.
De getuige [adviseur detentie en re-integratie] heeft verklaard dat het standpunt van de P.I. luidt: afstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, gelet op het gedrag van veroordeelde gedurende zijn gehele detentie, dat meermalen heeft geleid tot een disciplinaire straf. Inmiddels verblijft veroordeelde voor de vierde keer binnen de BPG, het meest stringente regime binnen het gevangeniswezen. Aan een vervroegde invrijheidsstelling verbonden bijzondere voorwaarden perken het recidiverisico onvoldoende in.
De getuige [reclasseringsmedewerker] heeft namens Reclassering Nederland geadviseerd tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, gezien het van belang van een stapsgewijze re-integratie en de begeleiding hierbij. Een aanvraag om een gedragskundig onderzoek te laten uitvoeren is door de reclassering nog niet ingediend. Een dergelijk onderzoek is wel nodig, dus veroordeelde moet bereid zijn om daaraan mee te werken. Als dit het geval is kan de getuige een dergelijk onderzoek binnen de P.I. initiëren. Gezien het delict van veroordeelde en zijn gedrag zijn de ingeschatte recidiverisico’s op dit moment hoog. Bij een eventuele overplaatsing naar een andere P.I. zal worden gevraagd voormeld onderzoek te laten plaatsvinden.
De raadsvrouw van veroordeelde heeft, zakelijk weergegeven, verzocht om een forensisch psycholoog van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP) te benoemen zodat een gedragskundig onderzoek en een risicotaxatie bij veroordeelde kan worden verricht. Het onderzoek zal ambulant, dat wil zeggen in de P.I, moeten plaatsvinden. Zij verzoekt om het uitstellen van de VI te beperken tot vier maanden.
Gehoord hetgeen de raadsvrouw van veroordeelde ter terechtzitting heeft aangevoerd, heeft getuige [reclasseringsmedewerker] verklaard dat zij het eens is met het voorstel van de raadsvrouw om een forensisch psycholoog een rapportage gericht op risicotaxatie te laten opstellen. Zij betwijfelt of, gezien de wachtlijsten bij het NIFP, een termijn van 4 maanden haalbaar is en verzoekt de rechtbank hier rekening mee te houden.
De officier van justitie heeft, gehoord de verdediging en beide getuigen, zich op het standpunt gesteld dat het van belang is dat er een gedragskundig onderzoek wordt uitgevoerd met het oog op risicotaxatie. Mogelijk is dit niet eerder tot stand gekomen omdat veroordeelde heeft geweigerd mee te werken aan een dergelijk onderzoek wanneer dit niet op zijn voorwaarden verloopt. De officier van justitie ondersteunt het voorstel van de raadsvrouw om een forensisch psycholoog van het NIFP te benoemen en deze ambulant, binnen de P.I., een rapportage te laten opstellen, gericht op risicotaxatie. De officier van justitie heeft de rechtbank ter zitting verzocht te bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling met 6 maanden wordt uitgesteld, zodat binnen deze 6 maanden voormelde NIFP rapportage door een psycholoog kan worden opgesteld.

De beoordeling

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, nu deze tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
De rechtbank stelt vast dat bij arresten en vonnissen van 21 september 2016, 6 maart 2006, 16 maart 2011 en 12 mei 2009 aan veroordeelde - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van in totaal 20 jaren, 7 maanden en 4 weken, is opgelegd.
De rechtbank stelt voorts vast dat de detentie van veroordeelde op 4 oktober 2007 is aangevangen en dat ingevolge artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering de voorwaardelijke invrijheidstelling op 1 februari 2021 zou kunnen plaatsvinden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapportage voorwaardelijke invrijheidstelling betreffende veroordeelde, gedateerd 7 december 2020 en opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] , als reclasseringswerker werkzaam bij Reclassering Nederland en de door haar als getuige gegeven toelichting daarop ter terechtzitting.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de rapportage voorwaardelijke invrijheidstelling betreffende veroordeelde, gedateerd 30 november 2020 en opgemaakt door [vestigingsdirecteur] , als (plv) vestigingsdirecteur werkzaam bij [detentieadres] en daarop door [adviseur detentie en re-integratie] , adviseur detentie en re-integratie [detentieadres] als getuige gegeven toelichting daarop ter terechtzitting.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, de ter terechtzitting gewijzigde vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van veroordeelde met 6 maanden, moet worden toegewezen omdat op dit moment sprake is van een risico op recidive voor misdrijven dat niet voldoende kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden. Gelet op de aard en het aantal beschreven incidenten dat tijdens detentie heeft plaatsgevonden, acht de rechtbank het noodzakelijk dat een gedragskundig onderzoek plaatsvindt. Dit onderzoek moet inzicht geven op welke wijze het in bestaande recidiverisico zou kunnen worden ingeperkt. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek dient te worden onderzocht onder welke voorwaarden, veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid zou kunnen worden gesteld. De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is mee te werken aan het opstellen van een gedragskundige rapportage met het oog op risicotaxatie. Wat exact de redenen zijn geweest dat een dergelijke rapportage niet al is opgemaakt, is de rechtbank niet geheel duidelijk geworden. De rechtbank benadrukt dat van belang is dat dit onderzoek op korte termijn binnen de P.I. waar veroordeelde momenteel verblijft alsnog wordt verricht. Gelet op de kennelijk verslechterde relatie en/of communicatie tussen veroordeelde en medewerkers binnen de P.I., is
het dringende advies van de rechtbank aan de officier van justitie dit gedragskundig onderzoek te doen plaatsvinden door een forensisch psycholoog van het NIFP. De door de raadsvrouw verzochte termijn van vier maanden acht de rechtbank erg krap en mogelijk niet toereikend voor het voltooien van voormeld onderzoek.
Toepasselijke wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 6:2:12 en 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering.

Beslissing

Wijst de vordering tot het uitstel toe.
Bepaalt de voorwaardelijke invrijheidstelling op een periode van zes (6) maanden, te rekenen vanaf 1 februari 2021.
Bepaalt dat veroordeelde op 1 augustus 2021 voorwaardelijk in vrijheid zal worden gesteld.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum

Deze beslissing is genomen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mrs. I.A.M. Tel en S.J. van Duijvenvoorde-Richters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bähler, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 januari 2021.
mr. S.J. van Duijvenvoorde-Richters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.