ECLI:NL:RBNHO:2021:10547

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
C/15/317103 / FA RK 21-2779
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag van moeder en oma, toekenning eenhoofdig gezag aan moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2021 uitspraak gedaan over het gezag over de minderjarige [kind], geboren op [datum]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.R. Menso, heeft verzocht om het gezamenlijk gezag met de oma, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van der Weide, te beëindigen en haar alleen het gezag toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die het verzoek van de moeder onderbouwen. De moeder en oma hebben een conflict dat leidt tot een loyaliteitsprobleem voor de minderjarige, wat niet in zijn belang is. De rechtbank heeft overwogen dat het noodzakelijk is om het gezamenlijk gezag te beëindigen, zodat de moeder alleen verantwoordelijk kan zijn voor de opvoeding en zorg van de minderjarige. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder, ondanks haar huidige situatie, de juridische ouder is en dat het in het belang van de minderjarige is dat zij het eenhoofdig gezag krijgt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/317103 / FA RK 21-2779
Beschikking van 18 november 2021 betreffende gezag
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [xx] , gemeente [xx] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.R. Menso, kantoorhoudende te Alkmaar,
tegen
[verweerster],
wonende te [xx] ,
hierna te noemen: de oma,
advocaat mr. M. van der Weide, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 7 juni 2021;
- het verweerschrift, met bijlage, van de oma, ingekomen op 29 september 2021;
- de brief, met bijlagen, van de moeder, ingekomen op 29 september 2021.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 oktober 2021 in aanwezigheid van de moeder bijgestaan door mr. F.R. Menso en de oma bijgestaan door mr. M. van der Weide. Voorts zijn verschenen mevrouw [x] . namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) en mevrouw [x] en mevrouw [x] namens de gecertificeerde instelling Het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).

2.De feiten

2.1.
Uit de moeder is geboren de minderjarige [achternaam] :
- [kind] , geboren op [datum] in de gemeente [xx] .
De biologische vader van [de minderjarige] is [naam vader] (hierna te noemen: de man). De man heeft [de minderjarige] niet erkend.
2.2.
Deze rechtbank, locatie Alkmaar, heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 9 september 2015 bepaald dat de moeder en de oma gezamenlijk worden belast met het gezag over [de minderjarige] .
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 24 december 2020, waarvan de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 6 januari 2021, is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 december 2020 tot 24 december 2021. Voorts is daarbij machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, voor de duur van zes maanden, tot 24 juni 2021. Bij beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2021 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot uiterlijk 24 december 2021.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder heeft verzocht, met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank, locatie Alkmaar, van 9 september 2015 en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat zij met uitsluiting van de oma zal worden belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] , althans een door de rechtbank te bepalen beslissing.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de moeder het volgende aangevoerd. De omstandigheden zijn sedert de datum van de beschikking van 9 september 2015 gewijzigd. Onder meer als gevolg van de onderlinge strijd tussen de moeder en de oma, waardoor [de minderjarige] in een loyaliteitsconflict is geraakt, is [de minderjarige] onder toezicht gesteld en is hij uit huis geplaatst. De moeder ervaart dat oma (haar moeder) van oordeel is en blijft dat het haar niet gauw zal lukken om haar problematiek te overwinnen. Om die reden blijft oma te veel inzetten op het gegeven dat [de minderjarige] uiteindelijk bij haar moet komen wonen. Oma diskwalificeert de moeder bij voorbaat en oma wil de positie als moeder van [de minderjarige] overnemen. De moeder realiseert zich dat [de minderjarige] niet (direct) bij haar zal kunnen wonen, maar zij staat open voor hulpverlening en is hard aan het werk met zichzelf. Uit het rapport van de Raad van 29 april 2021 valt op te maken dat volgens de GI terugplaatsing van [de minderjarige] bij de oma niet aan de orde is in verband met het moeilijke contact met oma en het blijvende conflict tussen de moeder en oma. Door het conflict tussen de moeder en oma raakt [de minderjarige] klem en verloren waarbij het evident is dat hierin binnen afzienbare tijd geen verbetering lijkt te komen. Er moet voor alle betrokkenen duidelijkheid komen. Dat betekent dat oma haar rol als oma moet invullen en de moeder haar rol als moeder. Wijziging van het gezag is in het belang van [de minderjarige] .
Ter zitting heeft moeder nog het volgende aangegeven. De rol van oma was bedoeld als ondersteunend, maar nu trekt zij alles naar zich toe. Moeder ervaart dit als een knellende band. Oma blijft moeder diskwalificeren vanwege haar borderline problematiek. Oma heeft geen zelfreflectie, omdat zij blijkbaar niet in de gaten heeft dat er meer aan de hand is dan alleen verminderde communicatie met moeder. Oma zou, zonder gezag, alleen de “omarol” moeten vervullen en moeder en de GI zouden het gezag over [de minderjarige] moeten hebben, zodat duidelijk is wie de beslissingen neemt over [de minderjarige] . Daardoor kan het loyaliteitsconflict van [de minderjarige] verdwijnen of in ieder geval verminderen. Er zijn al jaren spanningen tussen moeder en oma. Toen [de minderjarige] uit huis geplaatst was, kon moeder werken aan haar eigen problemen (trauma’s) uit het verleden.

4.Verweer

4.1.
De oma heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen.
4.2.
De oma heeft ter onderbouwing van haar standpunt het volgende aangegeven. De samenwerking tussen moeder en oma is jarenlang goed gegaan. Voor het eerst in september 2020 is er een discussie ontstaan toen het volgens oma psychisch weer minder goed ging met moeder. Oma kan de gewijzigde houding van de moeder alleen maar begrijpen vanuit haar borderline problematiek en/of inmenging van het wijkteam die hierin is meegegaan en moeder heeft gestimuleerd afstand te nemen van oma. Oma meent dat haar relatie met moeder altijd goed is geweest, maar dat juist door het wijkteam en daarna de GI een verwijdering tussen oma en moeder is bewerkstelligd. Wat begon als een kortdurend verblijf van [de minderjarige] bij Logeerpret duurt inmiddels al een jaar. Oma was het daar vanaf het begin niet mee eens, omdat zij [de minderjarige] een liefdevol thuis gunt, zo mogelijk bij de moeder en anders bij oma. Oma heeft grote moeite met het minimale contact wat zij nu met [de minderjarige] mag hebben. De jeugdbeschermer sinds maart, mevrouw [1] heeft, zonder dat zij oma had gesproken, de moeder geadviseerd het contact met oma te verbreken. Oma meent dat de GI niet neutraal is en door de voorinformatie van de gezinscoach, die ook nog steeds bij moeder is betrokken, negatief staat tegenover oma. Dat is heel bepalend geweest voor het hele proces in het afgelopen jaar. Anders dan mevrouw [1] stelt is er geen sprake van een situatie dat oma maar gewoon de “omarol” moet vervullen. Juist vanwege de bijzondere omstandigheden zijn oma en moeder gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . Inmiddels is er een nieuwe jeugdbeschermer, mevrouw [2] , van wie oma een andere indruk heeft.
Oma meent dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen moeder en oma als het gezamenlijk gezag in stand blijft. De moeder heeft ook niet gemotiveerd waarom daarvan wel sprake zou zijn.
Ter zitting heeft oma nog het volgende verklaard. Zij heeft grote zorgen over de situatie die ontstaat als zij geen gezag meer zou hebben en de GI zou wegvallen. Hoe gaat het dan als het met moeder niet goed zou gaan? De moeder heeft geen andere familie op wie zij terug kan vallen als het met haar niet goed zou gaan. Als iedereen elkaars positie erkent, zal dat goed zijn voor de onderlinge verhoudingen.
Standpunt Raad
4.3.
De Raad heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht. Aanvankelijk was het goed dat oma en moeder samen het gezag hadden. Oma was meer dan gemiddeld betrokken. Oma moet daarvoor erkenning krijgen. Het gezag over en het perspectief van [de minderjarige] moeten echter uit elkaar worden gehaald. Het perspectief hangt niet per se samen met het gezag van oma. Het zou kunnen dat de situatie tussen moeder en oma verbetert als moeder het gezag krijgt en oma op een andere manier betrokken blijft bij [de minderjarige] . De Raad adviseert om het verzoek van moeder toe te wijzen en het gezag alleen aan moeder te laten. [de minderjarige] staat nu nog onder toezicht en dat is niet voor niets. Het perspectief is nog niet duidelijk. Als moeder alleen het gezag krijgt ontstaat bij haar wellicht ruimte om oma meer toe te laten in het leven van [de minderjarige] .
Standpunt GI
4.4.
Ter zitting heeft de GI het volgende aangegeven. In het belang van [de minderjarige] moet de situatie genormaliseerd worden in die zin dat moeder gezaghebbende ouder is en dat oma haar “omarol” vervult zonder dat zij gezag heeft. De verantwoordelijkheden moeten liggen waar ze horen te liggen. Het onderzoek bij Triversum is recent gestart. Daarvan zijn nog geen conclusies bekend. Pas als die conclusies er zijn kan iets worden gezegd over het perspectief van [de minderjarige] . [de minderjarige] had een loyaliteitsprobleem, maar er waren ook kindsignalen (gedragsproblemen). Daarom is hij uit huis geplaatst. De GI wil weten waar zijn gedrag vandaan komt en waar [de minderjarige] op zijn plek zou zijn. Alle opties liggen daarbij open, ook de mogelijkheid dat [de minderjarige] naar moeder gaat. De conclusie van Triversum zou ook kunnen zijn dat [de minderjarige] bij oma gaat wonen, ook in de situatie dat oma geen gezag meer heeft.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:253v, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is artikel 1:253n BW op de gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouder en de ander van overeenkomstige toepassing.
5.2.
Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, BW kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3.
Niet in geschil is dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n, eerste lid, BW. De moeder kan dan ook in het verzoek worden ontvangen.
5.4.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De moeder is de enige juridische ouder van [de minderjarige] . Het wettelijk uitgangspunt is dat het gezag wordt uitgeoefend door de juridische ouder van het kind of, indien sprake is van twee juridische ouders, door die ouders gezamenlijk.
5.6.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de gezaghebbende personen daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijk overleg ter zake en dat zij beslissingen van enig belang over het kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarige niet klem of verloren raakt tussen hen.
5.7.
Vast staat dat het gezamenlijk gezag van de moeder en de oma op dit moment tot problemen leidt die zijn weerslag hebben op [de minderjarige] . De moeder en oma hebben immers een verschillende visie op wat [de minderjarige] nodig heeft, welke hulpverlening in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht en waar [de minderjarige] moet opgroeien. [de minderjarige] is mede daardoor in een loyaliteitsconflict terecht gekomen, hetgeen niet in zijn belang is.
De moeder voelt zich gediskwalificeerd en niet serieus genomen in haar moederrol door de oma, wat ertoe leidt dat er geen sprake is van samenwerking. De oma is strijdvaardig en lijkt niet te beseffen wat het conflict, waarin zij een aandeel heeft, met [de minderjarige] doet. Daar waar de oma als belangrijke figuur voor [de minderjarige] , ook in de fase van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, betrokken zou kunnen zijn bij [de minderjarige] , gebeurt nu door de ontstane conflicten het tegenovergestelde. Zelfs aan het bepalen van het perspectief van [de minderjarige] , waarbij het opgroeien bij oma een reële optie is, staat de huidige gezagssituatie vanwege de ontstane problemen in de weg.
De moeder erkent dat zij op dit moment niet in staat is om alles alleen te doen en dat [de minderjarige] nog niet bij haar kan wonen. Echter staat vast dat de moeder door de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] thans ondersteuning ontvangt van de GI bij de uitoefening van haar gezag. Gebleken is dat de moeder niet in een oudertwist met haar moeder wil zijn en blijven. Zij houdt van haar moeder (oma) en is dankbaar voor de hulp en steun die de oma haar heeft geboden.
5.8.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en de moeder overeenkomstig haar verzoek met het eenhoofdig gezag zal worden belast.
5.9.
De rechtbank merkt hierbij nog het volgende op. Onder verwijzing naar het hiervoor overwogene betekent het feit dat oma niet langer zal zijn belast met het gezag over [de minderjarige] niet dat oma uit beeld raakt bij [de minderjarige] . Integendeel. De rechtbank gaat ervan uit dat de oma, door het gezag daar te laten waar het hoort, haar rol als zeer betrokken oma weer kan vervullen en dat [de minderjarige] daarvan kan profiteren. Ook als op termijn zou blijken dat het perspectief van [de minderjarige] is dat hij weer naar oma kan gaan, is daarvoor niet noodzakelijk dat oma is belast met het gezag over hem. De formele verantwoordelijkheid voor het welzijn van [de minderjarige] komt wel bij de moeder te liggen, die daarin vooralsnog wordt ondersteund door de GI.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt, met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank, locatie Alkmaar, van 9 september 2015, dat het gezamenlijk gezag van de moeder, [verzoekster] , en de oma, [verweerster] , over de minderjarige [achternaam] :
- [kind] , geboren op [datum] in de gemeente [xx] ,
wordt beëindigd en dat de moeder alleen het gezag over [de minderjarige] toekomt;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2021.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.