ECLI:NL:RBNHO:2021:10475

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
18 november 2021
Zaaknummer
9173181
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van declaraties door advocaat en beoordeling van zorgplicht

In deze zaak vordert een advocaat betaling van declaraties van zijn cliënt, die betwist dat hij deze moet betalen. De cliënt stelt dat de advocaat zijn werk niet goed heeft uitgevoerd en dat niet alle betalingen in mindering zijn gebracht op de gevorderde declaraties. De kantonrechter oordeelt dat de advocaat de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in acht heeft genomen. De advocaat heeft alleen betaling gevorderd van declaraties die niet (volledig) zijn betaald, en het overeengekomen tarief is in rekening gebracht. De kantonrechter wijst de vordering van de advocaat toe, omdat er geen reden is om de declaraties niet te betalen. De cliënt heeft niet voldoende onderbouwd dat de advocaat tekort is geschoten in zijn zorgplicht. De kantonrechter concludeert dat de cliënt de declaraties moet betalen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten komen voor rekening van de cliënt, die ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9173181 \ CV EXPL 21-2163 NE
Uitspraakdatum: 24 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: P.W.J. van der Pas (Korenhof en Partners Gerechtsdeurwaarders)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
De zaak in het kort
Deze zaak gaat over werkzaamheden die een advocaat voor een cliënt heeft uitgevoerd en waarvoor hij declaraties heeft verstuurd aan de cliënt. In deze procedure wordt betaling daarvan gevorderd. De cliënt vindt dat hij de declaraties niet hoeft te betalen omdat de advocaat zijn werk niet goed heeft gedaan. Bovendien heeft de advocaat volgens de cliënt niet alle betalingen in mindering gebracht op de gevorderde declaraties. De kantonrechter oordeelt dat de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in acht is genomen en dat de advocaat alleen betaling vordert van declaraties die niet (volledig) zijn betaald. Het overeengekomen tarief is in rekening gebracht en de gedeclareerde uren zijn gespecificeerd. Er is geen reden om de declaraties niet te betalen. De vordering van de advocaat wordt daarom toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 15 april 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Op 1 november 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. [gedaagde] is - ondanks oproeping en zonder afbericht - niet verschenen op de zitting. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat [eiser] ter toelichting van zijn standpunt naar voren heeft gebracht. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiser] bij brief van 21 oktober 2021 nog stukken aan de rechtbank en aan [gedaagde] toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Op 5 februari 2018 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. [eiser] heeft naar aanleiding van dat gesprek op dezelfde dag schriftelijk bevestigd bereid te zijn de belangen van [gedaagde] te behartigen betreffende onder andere de omgang met en het gezag over zijn dochter. Verder heeft [eiser] bevestigd dat zijn werkzaamheden bestaan uit het communiceren en onderhandelen met de wederpartij, het geven van adviezen, het opstellen van processtukken en het verlenen van rechtsbijstand in de procedure. Ook heeft [eiser] in zijn brief het uurtarief (€ 200,00 exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw) en de werkwijze van declareren bevestigd en verwezen naar de bijgevoegde voorwaarden.
2.2.
[eiser] heeft vervolgens voor [gedaagde] juridische werkzaamheden verricht en hem bijgestaan als advocaat.
2.3.
[eiser] heeft in dat kader op 5 juli 2018 een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening bij deze rechtbank ingediend, waarbij onder andere is verzocht een voorlopige en definitieve omgangsregeling tussen [gedaagde] en zijn dochter vast te stellen en te bepalen dat [gedaagde] samen met de moeder het gezag zal uitoefenen over de dochter. Op 4 september 2018 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Daarbij was naast partijen onder andere ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig.
2.4.
De rechtbank heeft op 12 september 2018 de voorlopige voorziening afgewezen en in de bodemprocedure de stukken in handen gesteld van de Raad voor de Kinderbescherming voor onderzoek naar de vraag (samengevat) of er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico is dat de dochter klem of verloren zou raken tussen de ouders en of een omgangsregeling tussen de vader en dochter in het belang van de dochter is. Op 16 april 2019 heeft de Raad voor de Kinderbescherming een rapport uitgebracht.
2.5.
In zijn e-mails van 10 april 2019 heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven, samengevat, dat hij zich terugtrekt als advocaat van [gedaagde] , omdat partijen het niet eens kunnen worden over de wijze waarop de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd wat betreft de beschuldigingen van [gedaagde] richting de moeder van hun dochter over mishandeling.
2.6.
[eiser] heeft voor zijn werkzaamheden declaraties gestuurd naar [gedaagde] met daarbij een urenspecificatie.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van
€ 7.048,84, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat hij op grond van de opdrachtovereenkomst werkzaamheden voor [gedaagde] heeft uitgevoerd. Daarvoor heeft [eiser] diverse declaraties verstuurd, waarvan een aantal ondanks aanmaningen niet of niet volledig is betaald. In dat kader heeft [eiser] nog € 6.374,37 te vorderen van [gedaagde] . Naast betaling van dat bedrag maakt [eiser] aanspraak op de wettelijke rente, die tot 13 april 2021 € 280,75 is, en de buitengerechtelijke incassokosten van € 693,72. Hierop strekken de betalingen van in totaal € 300,00 in mindering.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. Hij voert aan – samengevat – dat [eiser] zijn werk als advocaat niet goed heeft uitgevoerd. Ook is het uurtarief van [eiser] onredelijk hoog en heeft [eiser] te veel dan wel onredelijke uren in rekening gebracht. Verder heeft [gedaagde] € 1.613,20 betaald aan [eiser] , maar staat in de dagvaarding € 300,00 aan betalingen vermeld. Ten slotte heeft [eiser] gezegd “ik werk niet voor jou”, zodat [gedaagde] [eiser] niet hoeft te betalen.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [gedaagde] de declaraties aan [eiser] is verschuldigd en nog moet betalen. Dat is volgens [gedaagde] om meerdere redenen niet het geval.
Geen tekortkoming
4.2.
[gedaagde] stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat [eiser] hem in de gerechtelijke procedure tegen zijn ex-partner niet zo goed als mogelijk heeft vertegenwoordigd. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] zich onvoldoende ingespannen en bewijsstukken over mishandeling / misbruik van hem en zijn dochter door zijn ex-partner (en haar vader) aan de rechtbank onthouden. [eiser] heeft de gestelde tekortkoming weersproken. [eiser] heeft tijdens de zitting uitgelegd dat de verkregen stukken geen bijdrage zouden leveren aan zijn opdracht om de omgang tussen [gedaagde] en zijn dochter zo snel mogelijk te herstellen en dat hij dit ook herhaaldelijk heeft gezegd tegen [gedaagde] . Verder heeft [eiser] aangevoerd dat de stukken van [gedaagde] geen bewijsstukken zijn, maar slechts zijn standpunten weergeven; een onderzoek door de politie heeft ook niet plaatsgevonden. Die stukken hebben volgens hem daarom geen meerwaarde.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] is aan te merken als een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op de advocaat die een opdracht aanneemt, rust een inspanningsverplichting: hij moet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen en daarbij de zorgvuldigheid betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht ten opzichte van degene wiens belangen hij behartigt. De verplichting van een advocaat om een hem opgedragen zaak met zorg te behandelen brengt op zich mee dat hij zich niet beperkt tot de verrichtingen waarom zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd, maar dat hij zelfstandig beoordeelt wat voor de zaak van nut kan zijn en daarnaar handelt.
4.4.
Omdat [gedaagde] zich op een tekortkoming van [eiser] beroept, is het aan hem om te stellen en onderbouwen dat [eiser] niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] dit onvoldoende heeft gedaan. Daartoe is het volgende redengevend.
4.5.
[eiser] heeft, gelet op het hiervoor voormelde uitgangspunt, een zekere mate van vrijheid in onder andere de keuze welke stukken moeten worden overgelegd in de procedure. [eiser] heeft verklaard dat hij weloverwogen de stukken van [gedaagde] niet heeft ingebracht. Hij heeft ook verklaard dat hij [gedaagde] daarover (herhaaldelijk) heeft geïnformeerd en hem heeft uitgelegd waarom hij dat vindt. [gedaagde] heeft een en ander niet weersproken, dus de kantonrechter gaat daarvan uit.
4.6.
Bij de beantwoording van de vraag of [eiser] door de stukken niet in te dienen een beroepsfout heeft gemaakt, is van belang of de procedure een andere uitkomst zou hebben gehad als [eiser] de stukken wel had ingediend. De procedure ging om het vaststellen van een omgangsregeling vooruitlopend op een bodemzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dochter de vader ( [gedaagde] ) wil zien en de moeder dat ook inziet, maar dat er op dit moment geen draagvlak bij de moeder is gelet op de wijze waarop [gedaagde] haar benadert en over haar spreekt op social media. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij zonder nader onderzoek niet in staat is te beoordelen of vaststelling van een omgangsregeling in het belang van de dochter is en heeft de voorlopige voorziening daarom afgewezen en de bodemprocedure aangehouden in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De kantonrechter is van oordeel dat dit oordeel niet anders zou zijn geweest als de stukken die [gedaagde] bij zijn antwoord heeft gevoegd, wel waren ingediend in die procedure. Wellicht had de rechtbank dan juist geoordeeld dat er nog minder draagvlak voor omgang was bij de moeder en had zij nog meer reden gezien eerst het nader onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming af te wachten. Van een schending van de zorgplicht in de procedure over een voorlopige omgangsregeling vanwege het onthouden van stukken is dan ook niet gebleken. Daarna heeft [eiser] vanwege het verschil van inzicht zich teruggetrokken als advocaat en ook in die zin correct gehandeld.
4.7.
Overigens gaat [gedaagde] er ten onrechte vanuit dat zijn betalingsverplichting op grond van de gestelde tekortkoming van [eiser] is komen te vervallen. Als sprake is van een toerekenbare tekortkoming, die in deze zaak dus niet is komen vast te staan, wordt [gedaagde] alleen van zijn eigen verplichtingen uit de overeenkomst bevrijd door (gedeeltelijke buitengerechtelijke) ontbinding van de overeenkomst of door verrekening met een toegekende schadevergoeding. [gedaagde] heeft zich echter niet op ontbinding van de overeenkomst beroepen en heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat hij schade heeft geleden. Zijn betalingsverplichting is dus ook in zoverre niet komen te vervallen.
Het restant bedrag klopt
4.8.
[gedaagde] heeft verder als verweer aangevoerd dat hij meer heeft betaald dan het bedrag dat in de dagvaarding staat vermeld, namelijk € 1.613,20 in plaats van € 300,00. [eiser] heeft tijdens de zitting uitgelegd dat [gedaagde] inderdaad meer heeft betaald dan in de dagvaarding staat, maar dat die betalingen zien op andere, niet gevorderde declaraties. Volgens [eiser] wordt in deze procedure alleen betaling gevorderd van declaraties die niet dan wel niet volledig zijn betaald. Van deze declaraties is volgens [eiser] € 300,00 voldaan en dat bedrag is daarop in mindering gebracht. [gedaagde] heeft het voorgaande niet weersproken. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van wat [eiser] naar voren heeft gebracht over de openstaande declaraties. Aan het betalingsverweer van [gedaagde] wordt daarom voorbij gegaan. Dit betekent dat hij op zich nog € 6.074,37 moet betalen.
Geen reden om niet te betalen
4.9.
Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] voor de zitting in de omgangsprocedure heeft gezegd “ik werk niet voor jou”, wat volgens hem betekent dat hij de declaraties niet hoeft te betalen. Wat hier ook van zij, vast staat dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten en dat [eiser] de gedeclareerde werkzaamheden heeft verricht. Hiervoor is al geoordeeld dat [gedaagde] [eiser] daarvoor op zich moet betalen. Ook dit verweer wordt daarom gepasseerd.
4.10.
Ten slotte heeft [gedaagde] als verweer aangevoerd dat hij door [eiser] is uitgemolken. Ook hier geldt dat vast staat dat [eiser] de gedeclareerde werkzaamheden heeft verricht. Partijen zijn het in rekening gebrachte uurtarief overeengekomen. Ook de kosten voor het intakegesprek zijn overeengekomen. Dat blijkt uit de opdrachtbevestiging. Ter zitting heeft [eiser] nog uitgelegd dat het uurtarief gelet op zijn ervaring en de markttarieven alleszins redelijk is en hij ook van de Orde van Advocaten verplicht is een kostendekkend tarief in rekening te brengen. Verder heeft [eiser] overeenkomstig de afspraken periodiek gedeclareerd en daarbij urenspecificaties verstrekt. De daarin vermelde uren zijn niet concreet betwist en komen de kantonrechter ook niet bovenmatig voor. Ook het feit dat [eiser] met de trein naar de zitting is gekomen, maakt anders dan [gedaagde] stelt, niet zonder meer dat hij onredelijke uren in rekening heeft gebracht. Voor zover [gedaagde] meent dat de tarieven te hoog of niet redelijk zijn of er te veel of onnodige uren zijn gedeclareerd, heeft hij dat verweer onvoldoende concreet onderbouwd. Aan dit verweer wordt dan ook voorbij gegaan.
Conclusie
4.11.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [eiser] zal toewijzen. Omdat [gedaagde] in verzuim is met betaling daarvan, is hij wettelijke rente verschuldigd. De wettelijke rente is toewijsbaar zoals gevorderd.
4.12.
[eiser] maakt verder aanspraak op een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] heeft aan [gedaagde] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat hij ongelijk krijgt. Aan [eiser] wordt 1 punt voor het gemachtigdensalaris toegekend, omdat hij op de zitting in persoon is verschenen. Wel kent de kantonrechter daarbij op grond van artikel 238 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, bij gebreke van een nadere onderbouwing van kosten, een forfaitair bedrag van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten toe voor het verschijnen van [eiser] op de zitting.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 7.048,84, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.074,37 vanaf 13 april 2021 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 89,44
griffierecht € 240,00
salaris gemachtigde € 361,00 ;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter