ECLI:NL:RBNHO:2021:10327

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
9384950
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar de juiste procedure voor nakoming van echtscheidingsconvenant

In deze zaak hebben [eiseres] en [eiser] op 3 augustus 2021 een vordering ingesteld tegen [gedaagde], hun ex-echtgenoot, met betrekking tot de nakoming van een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan dat op 16 maart 2018 was ondertekend. [gedaagde] heeft hierop gereageerd met een incidentele conclusie en een voorwaardelijke tegenvordering. De kantonrechter heeft in deze procedure vastgesteld dat de vorderingen van [eiseres] en [eiser] niet op de juiste wijze zijn ingeleid, aangezien de Hoge Raad heeft bepaald dat in zaken betreffende levensonderhoud de verzoekschriftprocedure dwingend voorgeschreven is, ook als er een overeenkomst is gesloten. Hierdoor is de kantonrechter van oordeel dat hij onbevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen.

De kantonrechter heeft besloten de zaak door te verwijzen naar de civiele rechter, sectie Familie en Jeugd, locatie Alkmaar, waar de procedure zal worden voortgezet volgens de regels van de verzoekschriftprocedure. De proceskosten worden toegewezen aan [eiseres] en [eiser], omdat zij ongelijk krijgen in het incident. De kantonrechter heeft ook aangegeven dat na de verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd kan zijn, afhankelijk van de meest recente griffierechttabellen. Dit vonnis is uitgesproken door mr. B. Voogd op 17 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 9384950 \ CV EXPL 21-4132 (PA)
Uitspraakdatum: 17 november 2021
Vonnis van de kantonrechter in het incident in de zaak van:

1.[eiseres] (toevoeg.nr.: 4OP0381)2. [eiser] (toevoeg.nr.: 4OP2911)

beiden wonende te [woonplaats]
eisers, verweerders in het incident
verder ieder afzonderlijk te noemen: [eiseres] en [eiser]
gemachtigde: mr. I.M. Thieme
tegen
[gedaagde]wonende te [woonplaats]
gedaagde, eiser in het incident
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. E. Busch

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] en [eiser] hebben bij dagvaarding van 3 augustus 2021 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft een incidentele conclusie genomen, geantwoord in de hoofdzaak en een voorwaardelijke tegenvordering ingediend. [eiseres] en [eiser] hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.De beoordeling

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] zijn ex-echtgenoten. Zij zijn de ouders van [eiser] . [eiseres] en [gedaagde] hebben, voorafgaand aan het verzoek tot echtscheiding, een echtscheidingsconvenant ondertekend op 16 maart 2018. Daarvan maakt een ouderschapsplan deel uit. [eiseres] en [eiser] vorderen in deze procedure, kort samengevat, nakoming van het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan. Tegen deze achtergrond moet in de eerste plaats worden beoordeeld of deze procedure die is ingeleid met een dagvaarding, op de juiste wijze aanhangig is gemaakt en of de kantonrechter de aangewezen rechter is om deze zaak te behandelen en te beslissen.
2.2.
De Hoge Raad heeft op 2 mei 2003 [1] beslist dat het volgen van de verzoekschriftprocedure als dwingend voorgeschreven moet worden beschouwd in alle procedures met betrekking tot levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 BW, ook als tussen partijen een (alimentatie-)overeenkomst is gesloten en het gaat om een vordering tot nakoming van deze overeenkomst.
2.3.
Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat de door [eiseres] en [eiser] in deze zaak ingestelde vorderingen met het verkeerde stuk is ingeleid en dat de kantonrechter niet de juiste rechter is om deze te behandelen en daarover te beslissen. Dat de kantonrechter gezien de competentiegrens in beginsel wel bevoegd is, maakt dat niet anders.
2.4.
Aangezien partijen zich al hebben uitgelaten over de vraag of deze zaak aan de juiste rechter is voorgelegd, zal de kantonrechter de zaak zonder nadere aanhouding op grond van de zogenaamde wisselbepaling [2] doorleiden naar de juiste procedure. De kantonrechter zal daartoe bepalen dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich nu bevindt volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure, en de zaak verwijzen naar de juiste rechter, namelijk de civiele rechter, sectie Familie en Jeugd, locatie Alkmaar, van de rechtbank Noord-Holland. [3]
2.5.
Partijen zullen na deze verwijzing, door de familiekamer op de hoogte worden gesteld van de wijze waarop de verdere behandeling van de zaak zal worden voortgezet.
2.6.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] en [eiser] , omdat zij ongelijk krijgen. De kantonrechter ziet aanleiding een half salarispunt toe te kennen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
in het incident
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de vorderingen kennis te nemen;
3.2.
veroordeelt [eiseres] en [eiser] in de kosten van het incident die de kantonrechter tot en met vandaag vaststelt op € 186,50 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] .
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de sectie Familie en Jeugd van deze rechtbank, locatie Alkmaar, en bepaalt dat de procedure wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure;
3.4.
bepaalt dat [eiseres] en [eiser] na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd kunnen zijn, dat een verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
3.5.
bepaalt dat [gedaagde] na verwijzing een verhoogd griffierecht verschuldigd kan zijn, dat een verhoging kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat deze verhoging moet zijn voldaan na ontvangst van een nota met betalingsinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
3.6.
deelt mee dat van een partij die onvermogend is een lager griffierecht wordt geheven, indien hij/zij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1. een afschrift van het besluit tot toevoeging, zoals bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is als gevolg van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem/haar zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 24 lid 2 van de Wet op de rechtsbijstand, of;
2. een verklaring van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 7 lid 3 onder e van die wet, waaruit blijkt dat zijn/haar inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, zoals bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35 lid 2 van die wet.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8125
2.Artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
3.Artikel 71 Rv