ECLI:NL:RBNHO:2021:10325

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
15.142817.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en beschadiging van een auto met gebruik van schakelbewijs

Op 16 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belaging en het beschadigen van de auto van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 februari 2021 tot en met 1 juni 2021 stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer door herhaaldelijk contact te zoeken via telefoongesprekken, berichten en door zich in de nabijheid van de woning van het slachtoffer te bevinden. Daarnaast heeft de verdachte de auto van het slachtoffer beschadigd door de banden lek te steken en de lak te bekrassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, met vervangende hechtenis bij overtreding. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 6.233,27 gevorderd, waarvan de rechtbank € 3.733,77 heeft toegewezen, inclusief immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.142817.21 (P)
Uitspraakdatum: 16 november 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 2 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Eck en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Lubbers, advocaat te Deventer, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en van haar schriftelijke slachtofferverklaring.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 10 februari 2021 tot en met 1 juni 2021 te Alkmaar, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door:
- het veelvuldig bellen en/of app-en en/of sms-en en/of mailen naar haar en/of
- het zich op te houden in de buurt van de woning van haar en/of
- het hinderlijk volgen van haar en/of
- het plegen van vernieling(en) (te weten het leksteken van haar autobanden en/of bekrassen van haar auto) en/of
- het plakken van een foto van hemzelf en die [slachtoffer] op haar raam en/of
- het leggen van een of meer bloemen of haar auto en/of
- bij haar woning aanbellen en in gesprek gaan met haar gezinsleden en/of
- het benaderen van haar voormalig werkgever en daar tonen van een seksfilmpje van hemzelf en die [slachtoffer],
met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
2.
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 26 april 2021 tot en met 30 mei 2021 te Alkmaar (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Citroën), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde belaging heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat uitsluitend relevant zijn de gedragingen van de verdachte ná 24 april 2021, de dag waarop de aangeefster een ‘stop stalking brief’ naar de verdachte heeft gemaild en heeft duidelijk gemaakt dat ze geen contact meer met hem wenste. Hoewel de verdachte daarna nog wel heeft geprobeerd om contact te zoeken met de aangeefster om een antwoord te krijgen op de vraag waarom de aangeefster de relatie had beëindigd, waren deze momenten niet zo talrijk om te kunnen zeggen dat sprake is van stelselmatig lastig vallen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de aangifte niet wordt ondersteund door overige bewijsmiddelen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
Feit 1:
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat sprake is geweest van een stelselmatige inbreuk door de verdachte op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.
Hierbij verwijst de rechtbank naar de inhoud van de in de bijlage van dit vonnis genoemde bewijsmiddelen. Uit deze bewijsmiddelen blijkt dat reeds uit het berichtenverkeer op 10 februari 2021 tussen de verdachte en de aangeefster ondubbelzinnig blijkt dat de aangeefster de verdachte te kennen heeft gegeven geen contact meer te willen. Desalniettemin heeft de verdachte ook na dat moment op vele momenten op indringende, intensieve en bedreigende wijze geprobeerd contact te zoeken met de aangeefster.
Feit 2:
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte verantwoordelijk is voor de diverse beschadigingen aan de auto waarvan [slachtoffer] aangifte heeft gedaan. Dit betekent dat de rechtbank komt tot bewezenverklaring van meerdere beschadigingen in de tenlastegelegde periode. Het volgende is daarbij van belang.
Schakelbewijs
De Hoge Raad laat het gebruik van aan andere bewezen geachte, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen toe als ondersteunend bewijs (schakel-, ketting- of ketenbewijs). Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen.
Naar het oordeel van de rechtbank vertonen de feiten die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde belaging op essentiële punten belangrijke overeenkomsten met de ten laste gelegde beschadigingen aan de auto. Daarbij is sprake van een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte dat herkenbaar aanwezig is in het beperkte bewijsmateriaal voor de ten laste gelegde beschadigingen.
Zo heeft de bewezenverklaarde belaging van de aangeefster in dezelfde periode plaatsgevonden als de beschadigingen die zijn toegebracht aan haar auto. Bij de aangifte van 31 mei 2021 zijn camerabeelden gevoegd en de aangeefster heeft verklaard dat zij de verdachte herkent op de beelden van de vernieling op 30 mei 2021. Toen de aangeefster op 31 mei 2021 bij haar auto ging kijken zag zij dat niet alleen haar banden lek gestoken waren, maar zag zij ook de tekst “ik mis je“ op de linkerzijde van haar auto gekrast staan. Diezelfde tekst heeft de verdachte verzonden in een email aan aangeefster op 1 april 2021.
Met betrekking tot de beschadiging van de auto van de aangeefster tussen 11 en 12 mei 2021 overweegt de rechtbank bovendien dat twee getuigen de verdachte op 11 mei 2021 in de omgeving van de woning van de aangeefster hebben gezien. De verdachte heeft dit ook erkend en in het kader van de ten laste gelegde belaging heeft hij ook erkend dat hij tot twee keer toe bloemen op de auto van de aangeefster heeft gelegd.
Daar komt bij dat uit het dossier blijkt dat de telefoon van de verdachte op 28 april 2021 om 10.39 uur en op 30 mei 2021 om 23.00 uur zendmasten aanstraalde in de omgeving van de woning van de aangeefster. De aangeefster heeft in haar aangifte van 28 mei 2021 verklaard dat zij de bekrassing van haar auto heeft ontdekt op 28 april 2021.
Bij de bewezenverklaring van de beschadigingen neemt de rechtbank derhalve ook bewijsmiddelen inzake de belaging in aanmerking. Op basis van deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank daarom tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het de verdachte is geweest die meermalen krassen op de auto van de aangeefster heeft aangebracht en dat hij ook de vier banden heeft lek gestoken. Er kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 10 februari 2021 tot en met 1 juni 2021 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door:
- het veelvuldig bellen en app-en en mailen naar haar en
- zich op te houden in de buurt van de woning van haar en
- het hinderlijk volgen van haar en
- het plakken van een foto van hemzelf en die [slachtoffer] op haar raam en
- het leggen van bloemen op haar auto en
- bij haar woning aan te bellen en in gesprek te gaan met haar gezinsleden en
- het benaderen van haar voormalig werkgever en daar tonen van een seksfilmpje van hemzelf en die [slachtoffer],
met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen en te dulden.
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 26 april 2021 tot en met 30 mei 2021 te Alkmaar telkens opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Citroën), die aan [slachtoffer], toebehoorde heeft beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Belaging.
Feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen of onbruikbaar maken, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden gevorderd, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest indien deze wordt tenuitvoergelegd, en met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft gevorderd dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een behandelverplichting worden verbonden, zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 28 oktober 2021.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr zal worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met
- de aangeefster mw. [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2]), wonende [adres 2]
- familie- en gezinsleden van mw. [slachtoffer];
- buurtgenoten van mw. [slachtoffer], waaronder [betrokkene 1] ([adres 3]), dhr. en [betrokkene 2] ([adres 4]), de buurman van Branding 30 genaamd Maarten en de buurvrouw genaamd [betrokkene 3] van [adres 5];
- de (voormalige en huidige) werkgever van mw. [slachtoffer], tenzij het contact in het kader van een behandeling/begeleiding van de verdachte zelf plaatsvindt,
op straffe van één week vervangende hechtenis bij elke overtreding hiervan, met een maximum van 6 maanden.
Hierbij heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel zal bevelen.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, op het standpunt gesteld dat aan de verdachte enkel een gevangenisstraf moet worden opgelegd die niet langer is dan de tijd die de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Indien de rechtbank dat nodig acht, kunnen aan het voorwaardelijke strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld en eventueel aanvullend een taakstraf worden opgelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende bijna vier maanden schuldig gemaakt aan belaging. De verdachte heeft gedurende enige tijd een relatie gehad met aangeefster. Nadat de aangeefster te kennen had gegeven geen contact meer te willen, heeft hij haar veelvuldig gebeld en overladen met app- en mailberichten. Ook heeft de verdachte zich veelvuldig opgehouden bij de woning van de aangeefster, steeds met het doel om contact met haar te krijgen en met haar in gesprek te komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zelfs een nadrukkelijke “stop stalking” brief de verdachte er niet van heeft weerhouden de aangeefster te blijven belagen.
Daarnaast heeft de verdachte in dezelfde periode meermalen de auto van de aangeefster bekrast en de banden van de auto lek gestoken.
De verdachte heeft door zijn handelen in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de aangeefster blijkt hoe groot de gevolgen zijn geweest haar: zij is door het handelen van de verdachte haar werk, haar partner, haar inkomen en haar vertrouwen in andere mensen kwijtgeraakt.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij met zijn handelen geheel voorbij is gegaan aan de gevoelens en de belangen van de aangeefster en slechts oog heeft gehad voor zichzelf en zijn eigen gevoelens van verdriet en frustratie. De verdachte geeft er geen blijk van zich enige voorstelling te willen maken van de gevolgen van zijn handelen voor de aangeefster. En uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat de verdachte zich nog steeds de ernst van deze gedragingen niet lijkt te realiseren, hetgeen de rechtbank zorgelijk acht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 3 juni 2021, waaruit onder meer blijkt dat de verdachte eerder wegens misdrijven is veroordeeld en dat aan hem bij vonnis van 25 juni 2003 onder meer de maatregel van tbs met dwangverpleging is opgelegd, welke maatregel in het jaar 2019 ten einde is gekomen;
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van de psycholoog [psycholoog], gedateerd 27 oktober 2021;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 28 oktober 2021 van [reclasseringswerker], als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Fivoor Heerhugowaard.
Het rapport van de psycholoog houdt onder meer het volgende in:
Er is bij betrokkene sprake van antisociale persoonlijkheidsproblematiek, maar de ernst ervan kan momenteel niet goed ingeschat worden. Er kan worden gesproken van tenminste antisociale trekken in de persoonlijkheid, welke zijn gecentreerd rond een lacunaire gewetensfuntie. Er zijn onvoldoende aanwijzingen gevonden voor een autismespectrumstoornis en voor een stoornis in middelengebruik. Van bovengenoemde psychische problematiek lijkt sprake te zijn ten tijde van het tenlastegelegde.
Er is niet zozeer sprake van onvermogen om sociaal contact aan te gaan of onvermogen om de ander aan te voelen, maar veeleer van een berekenende houding welke getuigt van het wel goed kunnen inschatten van sociale verhoudingen. Betrokkene is immers goed in staat om in het geheim een relatie in stand te houden. Hij is sociaal doortrapt door gesprekken op te nemen en het op het juiste moment naar voren te brengen. Hij meldt de relatie bij het management, terwijl hij zich beseft dat zij dan haar baan kan verliezen. Hij wil meer contact en probeert dat op een doortrapte wijze af te dwingen, waarbij diverse sociale vaardigheden nodig zijn, die bij een autismespectrumstoornis juist veelal ontbreken.
Onderzoeker acht niet zozeer sprake van onhandigheid in relatievorming, maar eerder van een verstoorde coping met betrekking tot het omgaan met afwijzing.
Onderzoeker acht dus sprake van een verband tussen de geconstateerde persoonlijkheidsproblematiek en het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde, indien bewezen, betrokkene
in verminderde matetoe te rekenen.
Een klinische inschatting van de kans op herhaling van stalking gedrag wordt als hoog ingeschat.
Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is vanuit forensisch oogpunt behandeling geïndiceerd. Deze behandeling dient zich te richten op zijn antisociale persoonlijkheidsproblematiek, waar zijn verstoorde coping met betrekking tot afwijzing, gerelateerd aan onderliggende hechtingsproblematiek, een aspect van vormt. Een dergelijke behandeling zou betrokkene aangeboden kunnen worden bij ForACT, GGZ NHN, waar hij reeds een intake heeft gehad.
Geadviseerd wordt om voornoemde behandeling, teneinde betrokkene optimaal te motiveren, als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De reclassering zou betrokkene kunnen begeleiden en zou tevens toe kunnen zien op het handhaven van de voorwaarden.
Met de conclusie van dit rapport kan de rechtbank zich verenigen.
Het
reclasseringsrapporthoudt onder meer in als conclusie en advies:
Er is sprake van enige sociaal-maatschappelijke problematiek, daar betrokkene niet beschikt over dagbesteding en met financiële problemen kampt. Daarnaast is er ook sprake van een beperkt sociaal netwerk. Naast de sociaal-maatschappelijke problematiek is er sprake van middelenproblematiek.
GGZ Reclassering Fivoor is van mening dat behandeling van zowel de middelen-problematiek als de psychosociale problematiek noodzakelijk is om de kans op recidive te verminderen.
Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden:
• Meldplicht bij reclassering;
• Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname);
• Contactverbod.
Wij achten toepassing van elektronische monitoring verder niet genoodzaakt, aangezien het NIFP de kans op geweld als matig verhoogd inschat. Door betrokkene meer vrijheden toe te kennen kan hij aantonen met toegenomen vrijheid te kunnen omgaan. Door het opleggen van een contactverbod in het kader van artikel 38v kan er echter alsnog een directe consequentie voor de heer Wijnstijn worden verbonden aan het zoeken van contact met het slachtoffer.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest, moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen, zoals geadviseerd in het advies van GGZ Fivoor Heerhugowaard van 28 oktober 2021.
Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren aan de verdachte opleggen.

7.Vrijheidsbeperkende maatregel

Ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr aan de verdachte moet worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat de verdachte gedurende twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [slachtoffer], haar gezins- en familieleden en haar voormalige en huidige werkgever, tenzij dit in het kader van een behandeling/begeleiding van verdachte zelf plaatsvindt.
De rechtbank zal bepalen dat voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, één week vervangende hechtenis zal worden toegepast, met een maximum van zes maanden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens de aangeefster, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, onvoldoende reden de maatregel van het contactverbod tevens op te leggen ten aanzien van de buurtgenoten van de aangeefster.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.233,27 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
- vervangen lek gestoken banden € 233,77
- reparatie lakschade auto € 1.500,00
- immateriële schade € 4.500,00
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 4.733,77, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de gevorderde reparatie van de auto in verband met lakschade, heeft de officier van justitie betoogd dat deze post onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, gelet op de door haar bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw zich ten aanzien van de gevorderde reparatie lakschade en ten aanzien van de gevorderde immateriële schade op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, nu deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw zich op het
standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde vergoeding voor de materiële schade met betrekking tot de lek gestoken banden kan worden toegewezen. De gestelde materiële schade van € 233,77 is niet betwist en vloeit rechtstreeks voort uit het onder 2 bewezen verklaarde feit.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard met betrekking tot de gevorderde vergoeding voor de lakschade, nu de in verband daarmee gestelde schade van € 1.500,- slechts een schatting betreft, die onvoldoende is onderbouwd.
Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 3.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 februari 2021, voor zover dit ziet op de immateriële schade en vanaf 26 april 2021, voor zover dit ziet op de materiële schade, tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank vindt de grondslag voor toekenning van de immateriële schade in de aantasting van de persoon op een andere wijze, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Als gevolg van de belaging heeft benadeelde ernstige psychische schade en PTSS klachten waarvoor zij intensieve psychologische hulp heeft. Ook ervaart zij nog dagelijks gevoelens van stress en onveiligheid. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde belaging is sprake van een ernstige inbreuk op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij die vergoeding van die immateriële schade rechtvaardigt.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte [kort gezegd: belaging en vernieling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 285b, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde zich laat behandelen door GGZ Noord-Holland-Noord of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie, stabilisatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
180 (éénhonderd tachtig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.
MaatregelC
ontactverbod
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- aangeefster mw. [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2]), wonende [adres 2];
- familie- en gezinsleden van mw. [slachtoffer];
- de voormalige en huidige werkgever van mw. [slachtoffer], tenzij het contact in het kader van een behandeling/begeleiding van verdachte zelf plaatsvindt.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week (met een maximum voor de duur van 6 maanden) voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade tot een bedrag van
€ 3.733,77 (drieduizend zevenhonderd drieëndertig euro en zevenenzeventig cent), bestaande uit € 233,77 als vergoeding voor de materiële en € 3.500,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 februari 2021, voor zover dit ziet op de immateriële schade en vanaf 26 april 2021, voor zover dit ziet op de materiële schade, tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.733,77 (drieduizend zevenhonderd drieëndertig euro en zevenenzeventig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 47 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2021, voor zover dit ziet op de immateriële schade en vanaf 26 april 2021, voor zover dit ziet op de materiële schade, tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. N.O.P. Roché en mr. M.S. Lamboo, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 november 2021.
Mr. M.C.J. Lommen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.