In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 september 2021 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling (TBS) van de betrokkene, die sinds 9 juli 2014 onder deze maatregel valt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de TBS met één jaar afgewezen, omdat er een zorgmachtiging is afgegeven op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wfz). De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan schizofrenie, een autismespectrumstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol en cannabis, en dat hij momenteel in een gereguleerde omgeving verblijft. De deskundigen hebben aangegeven dat zonder de huidige begeleiding en toezicht het recidivegevaar op de korte termijn als matig tot hoog wordt ingeschat. De rechtbank heeft de rapportages van de deskundigen overgenomen en geconcludeerd dat de noodzakelijke zorg onder de Wfz het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau kan terugbrengen. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de TBS afgewezen, omdat de veiligheid niet langer vereist dat de TBS-maatregel wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de samenstelling van de rechters en de griffier vermeld.