ECLI:NL:RBNHO:2021:10283

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
HAA 21/3047 V
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuursrechtelijke beslissing

Op 15 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 23 september 2021, waarin zijn beroep tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat de opposant niet tijdig de gronden van beroep had ingediend en geen schriftelijke machtiging had overgelegd. De opposant had op 20 juli 2021 een verzoek ontvangen om binnen vier weken de gronden van beroep en een machtiging in te dienen, maar had dit niet gedaan. De rechtbank heeft in de verzetprocedure enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opposant voerde aan dat er wel degelijk een machtiging was overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat de opposant niet had aangetoond dat hij tijdig had voldaan aan de vereisten. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat de niet-ontvankelijkheid van het beroep terecht was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3047 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2021 op het verzet van

[opposant] te [woonplaats] , opposant

(gemachtigde: H. Zijlstra).

Procesverloop

Opposant heeft tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Purmerend van 2 juli 2021 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 23 september 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposant niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn de gronden van het beroep heeft ingediend en dat opposant eveneens geen schriftelijke machtiging heeft overgelegd.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat er wel degelijk een machtiging is overgelegd voor alle procedures bij de rechtbank Haarlem en overige instanties. Deze machtiging is reeds bij de eerste voorlopige voorziening door opposant ingediend. Het bevreemd opposant dat de gemachtigde op grond van de machtiging allerlei stukken krijgt van zaken waarvoor nimmer een machtiging is overgelegd, die er immers al was.
De rechtbank heeft geen oog gehad voor de procedures inzake de gedragsaanwijzing want op 4 oktober 2021 heeft er nog een zitting gediend waar het ging om het niet verkrijgen van de stukken door opposant. Opposant stelt dat hij wordt geschaad in zijn verdediging ingevolge artikel 6 EVRM. Opposant krijgt immers niet de stukken waarvoor de rechtbank een dwangsom heeft opgelegd aan het college. Opposant kan zich niet verweren op de stukken die de basis zijn voor het besluit en die hij niet heeft. Dit is ook de reden dat er door opposant, zij het later, wat gronden zijn ingediend omdat de verzetprocedure en de andere procedures waarin dit aan de orde zou komen op zich lieten wachten. Het is een kan bepaling.
De verzetrechter overweegt als volgt. In hetgeen opposant heeft aangevoerd, ziet de verzetrechter geen aanleiding anders te oordelen dan in de bestreden uitspraak is gedaan. Vaststaat dat opposant bij brief van 20 juli 2021 is verzocht, binnen vier weken na de datum van verzending van die brief, de gronden van het beroep en een schriftelijke machtiging in te dienen. In die brief is vermeld dat, indien van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, er rekening mee moet worden gehouden dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De ontvangst van dit verzoek wordt niet door opposant ontkend. Vaststaat dat opposant geen uitstel heeft verzocht van deze termijn. Vaststaat dat opposant de gronden van beroep eerst op 5 september 2021 heeft ingediend. Dat is na de gestelde termijn van vier weken. Vaststaat dat opposant niet eerder dan in deze verzetprocedure een machtiging heeft overgelegd. De verzetrechter merkt ten aanzien van het door opposant gestelde met betrekking tot de machtiging op dat de bestuursrechter de bevoegdheid heeft van degene die stelt namens een ander beroep in te stellen, te verlangen dat deze een schriftelijk bewijs van machtiging of vertegenwoordiging overlegt teneinde vast te stellen of hij daartoe werkelijk bevoegd is. De bestuursrechter kan het schriftelijke bewijs verlangen vanaf het moment van aanhangig maken van elke nieuwe procedure. Wanneer door de bestuursrechter gevraagd wordt om het schriftelijke bewijs, is reeds sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb.
De verzetrechter is van oordeel dat het door opposant aangevoerde niet kan leiden tot het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank mocht van opposant verlangen tijdig de ontbrekende stukken over te leggen en de rechtbank mocht het gevolg van de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep verbinden aan het niet (tijdig) voldoen aan het verzoek. Nu opposant de gronden van beroep na de gestelde termijn heeft ingediend en niet eerder dan in verzet een machtiging heeft overgelegd, blijft het gevolg hiervan voor rekening van opposant. Volgens vaste rechtspraak is een gestelde termijn tot het herstellen van verzuimen een fatale termijn.
In wat opposant heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 23 september 2021. Het verzet zal ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.