ECLI:NL:RBNHO:2021:10272

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
15/218285-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van een grote hoeveelheid hennep via Schiphol

Op 15 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 augustus 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 28,58 kilo hennep (marihuana) heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, die gedetineerd is in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel, heeft geen verweer gevoerd tegen de beoordeling van het bewijs. De rechtbank heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder processen-verbaal van verhoor en aanhouding, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit besloten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet betreft, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van een grote hoeveelheid softdrugs. De rechtbank heeft de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte in overweging genomen bij de straftoemeting. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, terwijl de verdediging verzocht om een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. Uiteindelijk heeft de rechtbank een gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en heeft zij de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid ingevoerde softdrugs en de impact op de samenleving. De verdachte heeft blijk gegeven van inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en heeft spijt betuigd. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder artikel 3 en 11 van de Opiumwet, in acht genomen bij haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/218285-21 (P)
Uitspraakdatum: 15 november 2021
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 november 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Boheur en van hetgeen de gemachtigd raadsman van de verdachte, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 augustus 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 28,58 kilo, in elk geval een hoeveelheid hennep (marihuana), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de beoordeling van het bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 15 augustus 2021 (dossierpagina 28 e.v.);
  • het proces-verbaal van aanhouding d.d. 14 augustus 2021 (dossierpagina 12 e.v.);
  • het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 14 augustus 2021 (dossierpagina 50 e.v.); en
  • een geschrift, zijnde het rapport van [naam] , wetenschappelijk medewerker bij het Douane Laboratorium, d.d. 19 augustus 2021 (separaat).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 augustus 2021 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 28,58 kilo hennep (marihuana), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de straf te beperken tot de duur van het voorarrest, aangezien de verdachte al geruime tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Een beperking tot deze duur is volgens de verdediging passend, onder meer omdat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat (de invoer van) marihuana legaal was in Nederland en hij niet eerder in aanraking is gekomen met justitie voor soortgelijke feiten. Ook zal de verdachte na zijn detentie worden uitgezet en mag hij gedurende vijf jaar niet inreizen in één van de landen van de Europese Unie.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid softdrugs van ongeveer 28,58 kilo. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Gezien de hoeveelheid verdovende middelen was dit blijkbaar bestemd voor de handel. De handel in drugs brengt onder meer mee dat er een zwartgeldcircuit ontstaat. Dit is, evenals de vaak met drugshandel gepaard gaande criminaliteit, zoals vermogensdelicten, hinderlijk en schadelijk voor de samenleving. Om deze redenen is de verstrekking van softdrugs aan banden gelegd. Met zijn handelen heeft de verdachte dit restrictieve beleid doorkruist.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder voor een delict onder de Opiumwet is veroordeeld.
Vertrekpunt voor straftoemeting
Tot slot heeft de rechtbank bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) meegewogen. Voor de invoer van softdrugs bestaan geen specifieke oriëntatiepunten. Voor het aanwezig hebben van softdrugs is als oriëntatiepunt geformuleerd (i) een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden bij een hoeveelheid van 10 tot 25 kilo en (ii) een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden bij een hoeveelheid van 25 tot 250 kilo. De rechtbank heeft deze oriëntatiepunten als vertrekpunt genomen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de in- en uitvoer van softdrugs in het wettelijk systeem, afgezien van het, hier toepasselijke, verhoogde strafmaximum zoals bepaald voor grote hoeveelheden in artikel 11, vijfde lid, Opiumwet als een ernstiger delict wordt beschouwd dan het enkele aanwezig hebben daarvan. Dit aanzienlijke verschil tussen respectievelijk twee jaren en vier jaren gevangenisstraf moet leiden tot een opwaartse aanpassing ten opzichte van het hiervoor genoemde vertrekpunt met enkele maanden.
De op te leggen straf
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De ernst van het feit brengt mee dat niet kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, zoals door de verdediging is verzocht. Ook de overige aangevoerde (persoonlijke) omstandigheden geven hiertoe geen aanleiding. Wel neemt de rechtbank ten voordele van de verdachte in aanmerking dat hij (i) door zijn directe bekentenis ervan blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien en (ii) spijt heeft betuigd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 3 en 11 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
negen maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Hendriks, voorzitter,
mrs. R.M. Steinhaus en E.M. van Poecke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 november 2021.
Mr. Hendriks is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.