In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en Swiss International Air Lines AG. De passagier had een vordering ingesteld wegens vertraging van zijn vlucht van Amsterdam naar Warschau, die op 4 mei 2019 plaatsvond. De passagier arriveerde met meer dan drie uur vertraging op zijn eindbestemming, nadat hij de aansluitende vlucht had gemist. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij vertragingen.
De vervoerder, Swiss International Air Lines AG, betwistte de vordering en voerde aan dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een wijziging van de slottijden door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet kon worden gehouden aan de compensatieplicht, omdat hij had aangetoond dat de vertraging het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De kantonrechter stelde vast dat de vervoerder alle redelijke maatregelen had getroffen om de vertraging te voorkomen en dat de passagier niet had voldaan aan zijn substantiëringsplicht.
Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van de passagier af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de toepassing van de Europese regelgeving inzake luchtreizen en de voorwaarden waaronder luchtvaartmaatschappijen kunnen worden vrijgesteld van compensatieverplichtingen.