6.3Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben op enig moment het plan opgevat om een dure auto te stelen. Daartoe hebben zij contact gezocht met het slachtoffer, dat zijn auto te koop had aangeboden via Marktplaats. Nadat zij op meerdere dagen op verschillende momenten contact hebben gehad met het slachtoffer, hebben zij uiteindelijk een afspraak gemaakt met hem. Op de dag van de afspraak zijn verdachte en zijn medeverdachte in de trein gestapt. Toen bleek dat zij in de verkeerde trein zaten en zij niet terug konden reizen vanaf station [station] naar de afgesproken plek in [plaats] , hebben zij met het slachtoffer afgesproken bij de [adres] . Vervolgens zijn verdachte en zijn medeverdachte daar naartoe gelopen, wat ruim tien minuten lopen is vanaf station [station] . Op al deze momenten had verdachte de gelegenheid zich te bedenken. In plaats daarvan heeft verdachte telkens de keuze gemaakt om door te gaan met de uitvoering van het plan om de dure auto te stelen, ook nadat zijn medeverdachte hem kort voor de afspraak had laten zien een mes bij zich te hebben. Kennelijk had verdachte enkel oog voor eigen financieel gewin.
Nadat verdachte en zijn medeverdachte samen met het slachtoffer een proefrit met de auto hadden gemaakt, stelde het slachtoffer voor om de achterbak te laten zien. Hierop zijn verdachte, zijn medeverdachte en het slachtoffer uitgestapt, waarna het slachtoffer vanaf de voorkant van de auto terugliep richting de kofferbak. Op dat moment heeft medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer totaal onverwachts in zijn rug gestoken. Het slachtoffer heeft dit geweld op geen enkele wijze aan kunnen zien komen en heeft zich hier niet tegen kunnen verweren. Dat verdachte en zijn medeverdachte vervolgens zijn weggereden met de auto en het slachtoffer aan zijn lot over hebben gelaten, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Het slachtoffer heeft door de messteek zeer ernstig letsel opgelopen. Hij heeft dit ternauwernood overleefd, wat volgens de arts voornamelijk te danken was aan zijn bovengemiddelde fysieke fitheid op dat moment. Het slachtoffer moet als gevolg van die messteek de rest van zijn leven met één nier leven en heeft bovendien een groot ontsierend litteken op zijn lichaam, dat hem de rest van zijn leven aan deze gebeurtenis zal herinneren.
Dit zeer ernstige feit is voor het slachtoffer traumatisch geweest. Bekend is dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan nog lange tijd grote psychische gevolgen kunnen ondervinden, zoals angsten, herbelevingen en problemen in hun dagelijks functioneren. Daarnaast heeft dit gewelddadige feit grote gevolgen gehad voor het dagelijks leven van het slachtoffer en zijn gezin. Hij verdiende als zelfstandig ondernemer zijn geld als fysiek en mentaal coach en heeft door de (fysieke) gevolgen een jaar lang niet kunnen werken. Het slachtoffer heeft zijn werkzaamheden pas recent enigszins kunnen hervatten en is dit nog aan het opbouwen. Het slachtoffer heeft daarnaast jonge kinderen, waarvan de jongste op het moment van het feit pas enkele weken oud was. Ook voor dit jonge gezin als geheel heeft deze gebeurtenis grote impact gehad.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van enig strafbaar feit;
- het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport, gedateerd 22 februari 2021, van klinisch psycholoog [klinisch psycholoog] ;
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Raad, gedateerd 17 mei 2021.
Het psychologisch rapport van 22 februari 2021 houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Er is bij verdachte geen psychische problematiek geconstateerd. De gewetensfunctie lijkt nog enigszins zwak geïntegreerd, maar niet zozeer dat er gesproken kan worden van een stoornis. Tevens is hij nog beïnvloedbaar, maar eveneens niet zozeer dat er gesproken kan worden van psychische problematiek. Hij lijkt in zijn houding nog wat kinderlijk, maar dit valt binnen de range van een gezonde ontwikkeling. Ook ten tijde van het tenlastegelegde lijkt er geen sprake geweest te zijn van psychische problematiek.
Geconcludeerd wordt dat het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet werd beïnvloed door psychische problematiek. Verdachte moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien en daarmee om zijn wil in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde – indien bewezen – verdachte volledig toe te rekenen.
Er zijn nauwelijks risicofactoren geconstateerd. Voorts is er sprake van een stabiele gezinssituatie, waarin hem voldoende pedagogische en affectieve zorg geboden wordt. Het geheel overziend wordt de kans op toekomstig agressief gedrag vanuit statistisch perspectief als laag ingeschat. Gezien het voorgaande is er geen behandeling geïndiceerd.
De rechtbank sluit zich aan bij deze conclusies over de mate van toerekening en het recidiverisico en maakt deze tot de hare.
Het rapport van de Raad houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Verdachte is een first offender, maar het delict waarvan hij verdacht wordt en dat hij (deels) bekent, is een zeer heftig geweldsdelict. De Raad vindt het zorgelijk dat verdachte zowel tijdens de voorbereiding als tijdens het delict er niet voor heeft gekozen om te stoppen. Vanuit de Raad is er onvoldoende zicht gekomen op de rol van verdachte.
Naast dit heftige delict ziet de Raad echter ook hele positieve, beschermende factoren bij verdachte. Dit maakt dat het voor de Raad erg lastig is om het recidiverisico van verdachte in te schatten op basis van de huidige informatie.
Onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt door de Raad niet passend geacht omdat dit de positieve ontwikkelingen van verdachte zou doorkruisen. Een voorwaardelijke jeugddetentie is echter wel passend, als stok achter de deur om recidive te voorkomen. Daarnaast is een werkstraf het meest passend, want dan voelt verdachte de consequentie. De Raad adviseert een volledig onvoorwaardelijke werkstraf, omdat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, waardoor er geen verzachtende omstandigheden zijn.
Om de beschermende factoren te bewaken vindt de Raad het belangrijk dat de jeugdreclassering gedurende de proeftijd van twee jaar betrokken blijft. De Raad is van mening dat verdachte, ondanks zijn leeftijd, nog profijt kan hebben van het outreachende karakter van jeugdreclassering. De continuering van de avondklok en elektronische controle is volgens de Raad niet nodig. Verdachte heeft zich de afgelopen maanden aan alle afspraken gehouden en het is nu aan hem om te laten zien dat hij in vrijheid met verantwoordelijkheid kan omgaan. De Raad vindt het voortduren van het contactverbod met de medeverdachte en het slachtoffer wel passend. De Raad ziet wel zorgdoelen en vindt dan ook dat behandeling van De Waag en begeleiding door de IFA-coach moet voortduren zolang verdachte dit nodig heeft, zodat de kans op recidive zo laag mogelijk kan worden.
De Raad heeft zijn advies ter zitting gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Tijdens de lange schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, maar de Raad maakt zich nog steeds zorgen over wat er gebeurd is. Ook de houding van verdachte ter zitting en de onduidelijkheid over de keuzes die tot het plegen van het delict hebben geleid, vindt de Raad zorgelijk.
De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting bevestigd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis goed is verlopen en heeft zich achter het advies van de Raad geschaard.
De rechtbank neemt verder in overweging dat in zijn algemeenheid geldt dat bij een zeer ernstig strafbaar feit als het huidige een aanzienlijke vrijheidsbenemende straf passend en geboden is.
Alles afwegende, in het bijzonder gelet op de ernst van het feit, het als laag ingeschatte recidiverisico, het uitgebrachte strafadvies en de (grotendeels) bekennende proceshouding van verdachte bij de politie en ook ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 105 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen jeugddetentie, groot 60 dagen, op dit moment niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte een first offender is en dat hij zich in de afgelopen tien maanden in het kader van zijn voorlopige hechtenis en de schorsing daarvan aan de belastende voorwaarden heeft gehouden en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt.
De rechtbank zal ook bepalen dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 45 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de jeugdreclassering, verplichte medewerking aan een behandeling door De Waag of een soortgelijke instantie, verplichte medewerking aan de begeleiding door de IFA-coach van Levvel of een soortgelijke instantie en een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachte noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarnaast een taakstraf in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf van 100 uren moet worden opgelegd.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze werkstraf binnen een termijn van achttien maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
De door de rechtbank op te leggen straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist. Daarmee doet de rechtbank absoluut niets af aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Mede gelet op de lange duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, de strakke en goed nageleefde voorwaarden daarvan, het belang van vermindering van het recidiverisico en de zorgdoelen die de Raad ziet, staat voor de rechtbank voorop dat verdachte zijn behandeling en begeleiding voortzet en daarvoor voldoende ruimte krijgt.