ECLI:NL:RBNHO:2021:10189

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
13/266328-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Vrijspraak van poging tot gekwalificeerde doodslag en veroordeling wegens diefstal met geweld

Op 11 november 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak waarbij de verdachte werd vrijgesproken van medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag, maar werd veroordeeld voor diefstal met geweld. De zaak betrof een incident op 15 oktober 2020 in Amsterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte een personenauto (merk Mercedes) wilde stelen. Tijdens de uitvoering van dit plan stak de medeverdachte het slachtoffer met een mes in de rug, wat leidde tot zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het geweld dat werd toegepast. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 105 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 81.614,51, inclusief materiële en immateriële schade. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de rol van de verdachte als first offender en de positieve ontwikkelingen in zijn gedrag tijdens de voorlopige hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 13/266328-20
Uitspraakdatum: 11 november 2021
Tegenspraak
Vonnis(P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 27 en 28 oktober 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
( [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E.M. van Loon en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Hilversum, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na de ter terechtzitting van 27 oktober 2021 toegestane wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 15 oktober 2020 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, meermalen, althans eenmaal heeft gestoken in de rug van die [benadeelde partij] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
welke vooromschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een diefstal van een personenauto (merk Mercedes) welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan andere deelnemer(s) aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Feit 2:
hij op of omstreeks 15 oktober 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (merk Mercedes) in elk geval enige goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) onverhoeds die [benadeelde partij] heeft benaderd en/of die [benadeelde partij] met een mes in zijn rug heeft gestoken
ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een (diepe) steek/snijwond in de rug (ten gevolge waarvan de linker nier van die [benadeelde partij] moest worden verwijderd) en/of letsel aan de alvleesklier en/of dikke darm en/of slagaders en/of pezen en/of zenuwen in de rug.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1. ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het onder 2. ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 1. ten laste gelegde feit en dat hij partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde feit, namelijk van het ten laste gelegde medeplegen en geweld.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1, bewijsmotivering feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat verdachte onder 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) gezamenlijk van plan waren om de auto van aangever [benadeelde partij] te stelen. Verdachte heeft dat ter zitting ook bekend.
Aangever heeft verklaard dat hij zijn auto, een kostbare Mercedes, via Marktplaats te koop had aangeboden. Hierop heeft hij twee reacties ontvangen, een van ‘ [naam 1] ’ en een van ‘ [naam 2] ’. Het eerste contact was met ‘ [naam 1] ’ op 10 en 11 oktober 2020, waarbij ‘ [naam 1] ’ aangever heeft gevraagd of er een track and trace-systeem in de auto zat. Vervolgens heeft aangever vanaf 11 oktober 2020 veelvuldig contact gehad met ‘ [naam 2] ’ en is uiteindelijk een verkoopafspraak gemaakt voor 15 oktober 2020. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij degene is geweest, die aangever als ‘ [naam 1] ’ heeft gevraagd naar het track and trace-systeem en dat hij dit zoals afgesproken heeft doorgegeven aan [medeverdachte] . Dit wordt ondersteund door de bevindingen van de politie over het daarvoor gebruikte Marktplaats-account en het IP-adres van de router in de woning van verdachte. Het IP-adres van de woning van [medeverdachte] blijkt te zijn gebruikt bij het maken van het Marktplaats-account van ‘ [naam 2] ’. Uit onderzoek is verder gebleken dat het telefoonnummer van ‘ [naam 2] ’ het telefoonnummer betreft dat tot de dag na de afspraak in gebruik was bij [medeverdachte] . Tussen ‘ [naam 2] ’ en aangever is veelvuldig over en weer contact geweest op de dagen voorafgaand aan de afspraak, op verschillende tijdstippen, en ook veelvuldig op de dag van de afspraak zelf. Op de camerabeelden van de treinstations [station] en [station] is bovendien te zien dat verdachten op weg naar de afspraak met aangever steeds een telefoon, die van [medeverdachte] blijkt te zijn, aan elkaar overgeven en daar om beurten op typen, precies op de momenten dat aangever blijkens de telefoongegevens contact heeft met ‘ [naam 2] ’.
Gelet op deze gang van zaken concludeert de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte] beiden betrokken zijn geweest bij het plan om de auto van aangever te stelen. Vaststaat dat zij die auto ook daadwerkelijk hebben gestolen en dat een van hen vlak daarvoor aangever met een mes in de rug heeft gestoken. De verdachten wijzen elkaar aan als degene die aangever heeft gestoken.
Verdachte heeft op vragen van de politie en ter zitting weliswaar op sommige punten geen (volledige) openheid gegeven, maar in wat hij heeft verklaard is hij vanaf het eerste verhoor door de politie, ook toen hij nog geen kennis had van het dossier, en anders dan [medeverdachte] , consistent geweest, ook over het toegepaste geweld. Daar komt bij dat zijn verklaring niet wordt weersproken door de onderzoeksbevindingen en op relevante punten wordt ondersteund door de bewijsmiddelen.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de verklaring van verdachte als (op hoofdlijnen) betrouwbaar kan worden aangemerkt, ook waar het zijn verklaring betreft dat [medeverdachte] degene is geweest die aangever heeft gestoken. Deze verklaring strookt weliswaar niet met de aanname van aangever dat hij door verdachte is gestoken, maar de aangever heeft verklaard niet daadwerkelijk te hebben gezien door wie hij is gestoken. De rechtbank gaat er vanuit dat [medeverdachte] – zoals zowel verdachte als aangever hebben verklaard – vanaf de bijrijderszijde via de voorkant van de auto naar de bestuurderszijde is gelopen, terwijl aangever daar bezig was met een knop de achterklep te openen. [medeverdachte] zal ten tijde van het steken op ongeveer gelijke hoogte hebben gestaan als verdachte en was daarmee dus in de gelegenheid om de aangever te steken.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of met dat steken door [medeverdachte] , (ook) verdachte opzet heeft gehad op de dood van aangever. Van vol opzet op de dood van aangever is bij zowel [medeverdachte] als [verdachte] geen sprake geweest. De vraag die vervolgens voorligt is of er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Van voorwaardelijke opzet op een bepaald gevolg is sprake indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. Daarbij is van belang of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, wat afhankelijk is van de omstandigheden van het geval en waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en [medeverdachte] gezamenlijk het plan hadden om de kostbare auto van aangever te stelen, dat zij daartoe met aangever een afspraak hebben gemaakt voor een proefrit en dat het uiteindelijk [medeverdachte] is geweest die het geweld tegen aangever heeft toegepast. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat korte tijd voorafgaand aan de afspraak met aangever, lopend daar naartoe, [medeverdachte] het mes voor het eerst aan verdachte heeft laten zien. Hoewel verdachte zich daardoor niet heeft laten tegenhouden om het plan van de beroving verder uit te voeren, kan daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [medeverdachte] het mes zou gebruiken op de wijze waarop hij dat uiteindelijk heeft gedaan en aangever als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Dit betekent dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van een poging tot gekwalificeerde doodslag.
Wel ligt, naar het oordeel van de rechtbank, in de aard van het plan om aangever van een dure auto te beroven besloten dat ook verdachte bereid was daarbij enig geweld toe te passen. Die bereidheid heeft nader vorm gekregen door het meenemen van een mes door [medeverdachte] , en de op weg naar de afspraak verkregen wetenschap bij verdachte dat [medeverdachte] dat mes bij zich had. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging is gepleegd, waarbij [medeverdachte] het geweld heeft toegepast en verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toepassen van geweld, welk geweld zwaar lichamelijk letsel bij aangever tot gevolg heeft gehad. Opzet op het toebrengen van dat letsel is niet vereist voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit 2.
Concluderend, verdachte heeft weliswaar het opzet, in voorwaardelijke zin, gehad om geweld toe te passen met – kort gezegd – de bedoeling om aangever van zijn dure auto te beroven, maar heeft daarmee niet ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever als gevolg van dat geweld zou komen te overlijden.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 oktober 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto van het merk Mercedes, toebehorende aan [benadeelde partij] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
welk geweld hierin bestond dat verdachtes mededader die [benadeelde partij] met een mes in zijn rug heeft gestoken, ten gevolge waarvan die [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een diepe steekwond in de rug, ten gevolge waarvan de linker nier van die [benadeelde partij] moest worden verwijderd, en letsel aan de alvleesklier.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden, waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 2 wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 105 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.
Ten slotte is gevorderd dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
6.2
Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is bepleit de gevorderde straf te matigen, gelet op de bepleite bewezenverklaring van een ‘kale’ diefstal, de rol van verdachte als niet-steker, zijn status als first offender, de vele beschermende factoren en het lage recidiverisico.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en door de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben op enig moment het plan opgevat om een dure auto te stelen. Daartoe hebben zij contact gezocht met het slachtoffer, dat zijn auto te koop had aangeboden via Marktplaats. Nadat zij op meerdere dagen op verschillende momenten contact hebben gehad met het slachtoffer, hebben zij uiteindelijk een afspraak gemaakt met hem. Op de dag van de afspraak zijn verdachte en zijn medeverdachte in de trein gestapt. Toen bleek dat zij in de verkeerde trein zaten en zij niet terug konden reizen vanaf station [station] naar de afgesproken plek in [plaats] , hebben zij met het slachtoffer afgesproken bij de [adres] . Vervolgens zijn verdachte en zijn medeverdachte daar naartoe gelopen, wat ruim tien minuten lopen is vanaf station [station] . Op al deze momenten had verdachte de gelegenheid zich te bedenken. In plaats daarvan heeft verdachte telkens de keuze gemaakt om door te gaan met de uitvoering van het plan om de dure auto te stelen, ook nadat zijn medeverdachte hem kort voor de afspraak had laten zien een mes bij zich te hebben. Kennelijk had verdachte enkel oog voor eigen financieel gewin.
Nadat verdachte en zijn medeverdachte samen met het slachtoffer een proefrit met de auto hadden gemaakt, stelde het slachtoffer voor om de achterbak te laten zien. Hierop zijn verdachte, zijn medeverdachte en het slachtoffer uitgestapt, waarna het slachtoffer vanaf de voorkant van de auto terugliep richting de kofferbak. Op dat moment heeft medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer totaal onverwachts in zijn rug gestoken. Het slachtoffer heeft dit geweld op geen enkele wijze aan kunnen zien komen en heeft zich hier niet tegen kunnen verweren. Dat verdachte en zijn medeverdachte vervolgens zijn weggereden met de auto en het slachtoffer aan zijn lot over hebben gelaten, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Het slachtoffer heeft door de messteek zeer ernstig letsel opgelopen. Hij heeft dit ternauwernood overleefd, wat volgens de arts voornamelijk te danken was aan zijn bovengemiddelde fysieke fitheid op dat moment. Het slachtoffer moet als gevolg van die messteek de rest van zijn leven met één nier leven en heeft bovendien een groot ontsierend litteken op zijn lichaam, dat hem de rest van zijn leven aan deze gebeurtenis zal herinneren.
Dit zeer ernstige feit is voor het slachtoffer traumatisch geweest. Bekend is dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan nog lange tijd grote psychische gevolgen kunnen ondervinden, zoals angsten, herbelevingen en problemen in hun dagelijks functioneren. Daarnaast heeft dit gewelddadige feit grote gevolgen gehad voor het dagelijks leven van het slachtoffer en zijn gezin. Hij verdiende als zelfstandig ondernemer zijn geld als fysiek en mentaal coach en heeft door de (fysieke) gevolgen een jaar lang niet kunnen werken. Het slachtoffer heeft zijn werkzaamheden pas recent enigszins kunnen hervatten en is dit nog aan het opbouwen. Het slachtoffer heeft daarnaast jonge kinderen, waarvan de jongste op het moment van het feit pas enkele weken oud was. Ook voor dit jonge gezin als geheel heeft deze gebeurtenis grote impact gehad.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
  • het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 september 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van enig strafbaar feit;
  • het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport, gedateerd 22 februari 2021, van klinisch psycholoog [klinisch psycholoog] ;
  • het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Raad, gedateerd 17 mei 2021.
Het psychologisch rapport van 22 februari 2021 houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Er is bij verdachte geen psychische problematiek geconstateerd. De gewetensfunctie lijkt nog enigszins zwak geïntegreerd, maar niet zozeer dat er gesproken kan worden van een stoornis. Tevens is hij nog beïnvloedbaar, maar eveneens niet zozeer dat er gesproken kan worden van psychische problematiek. Hij lijkt in zijn houding nog wat kinderlijk, maar dit valt binnen de range van een gezonde ontwikkeling. Ook ten tijde van het tenlastegelegde lijkt er geen sprake geweest te zijn van psychische problematiek.
Geconcludeerd wordt dat het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde niet werd beïnvloed door psychische problematiek. Verdachte moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde in te kunnen zien en daarmee om zijn wil in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde – indien bewezen – verdachte volledig toe te rekenen.
Er zijn nauwelijks risicofactoren geconstateerd. Voorts is er sprake van een stabiele gezinssituatie, waarin hem voldoende pedagogische en affectieve zorg geboden wordt. Het geheel overziend wordt de kans op toekomstig agressief gedrag vanuit statistisch perspectief als laag ingeschat. Gezien het voorgaande is er geen behandeling geïndiceerd.
De rechtbank sluit zich aan bij deze conclusies over de mate van toerekening en het recidiverisico en maakt deze tot de hare.
Het rapport van de Raad houdt – kort en zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Verdachte is een first offender, maar het delict waarvan hij verdacht wordt en dat hij (deels) bekent, is een zeer heftig geweldsdelict. De Raad vindt het zorgelijk dat verdachte zowel tijdens de voorbereiding als tijdens het delict er niet voor heeft gekozen om te stoppen. Vanuit de Raad is er onvoldoende zicht gekomen op de rol van verdachte.
Naast dit heftige delict ziet de Raad echter ook hele positieve, beschermende factoren bij verdachte. Dit maakt dat het voor de Raad erg lastig is om het recidiverisico van verdachte in te schatten op basis van de huidige informatie.
Onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt door de Raad niet passend geacht omdat dit de positieve ontwikkelingen van verdachte zou doorkruisen. Een voorwaardelijke jeugddetentie is echter wel passend, als stok achter de deur om recidive te voorkomen. Daarnaast is een werkstraf het meest passend, want dan voelt verdachte de consequentie. De Raad adviseert een volledig onvoorwaardelijke werkstraf, omdat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was, waardoor er geen verzachtende omstandigheden zijn.
Om de beschermende factoren te bewaken vindt de Raad het belangrijk dat de jeugdreclassering gedurende de proeftijd van twee jaar betrokken blijft. De Raad is van mening dat verdachte, ondanks zijn leeftijd, nog profijt kan hebben van het outreachende karakter van jeugdreclassering. De continuering van de avondklok en elektronische controle is volgens de Raad niet nodig. Verdachte heeft zich de afgelopen maanden aan alle afspraken gehouden en het is nu aan hem om te laten zien dat hij in vrijheid met verantwoordelijkheid kan omgaan. De Raad vindt het voortduren van het contactverbod met de medeverdachte en het slachtoffer wel passend. De Raad ziet wel zorgdoelen en vindt dan ook dat behandeling van De Waag en begeleiding door de IFA-coach moet voortduren zolang verdachte dit nodig heeft, zodat de kans op recidive zo laag mogelijk kan worden.
De Raad heeft zijn advies ter zitting gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Tijdens de lange schorsing van de voorlopige hechtenis heeft verdachte zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden, maar de Raad maakt zich nog steeds zorgen over wat er gebeurd is. Ook de houding van verdachte ter zitting en de onduidelijkheid over de keuzes die tot het plegen van het delict hebben geleid, vindt de Raad zorgelijk.
De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting bevestigd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis goed is verlopen en heeft zich achter het advies van de Raad geschaard.
De rechtbank neemt verder in overweging dat in zijn algemeenheid geldt dat bij een zeer ernstig strafbaar feit als het huidige een aanzienlijke vrijheidsbenemende straf passend en geboden is.
Alles afwegende, in het bijzonder gelet op de ernst van het feit, het als laag ingeschatte recidiverisico, het uitgebrachte strafadvies en de (grotendeels) bekennende proceshouding van verdachte bij de politie en ook ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 105 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte van de op te leggen jeugddetentie, groot 60 dagen, op dit moment niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte een first offender is en dat hij zich in de afgelopen tien maanden in het kader van zijn voorlopige hechtenis en de schorsing daarvan aan de belastende voorwaarden heeft gehouden en een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt.
De rechtbank zal ook bepalen dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 45 dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de jeugdreclassering, verplichte medewerking aan een behandeling door De Waag of een soortgelijke instantie, verplichte medewerking aan de begeleiding door de IFA-coach van Levvel of een soortgelijke instantie en een contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachte noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte daarnaast een taakstraf in de vorm van een onvoorwaardelijke werkstraf van 100 uren moet worden opgelegd.
De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze werkstraf binnen een termijn van achttien maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
De door de rechtbank op te leggen straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist. Daarmee doet de rechtbank absoluut niets af aan de ernst van het bewezenverklaarde feit. Mede gelet op de lange duur van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, de strakke en goed nageleefde voorwaarden daarvan, het belang van vermindering van het recidiverisico en de zorgdoelen die de Raad ziet, staat voor de rechtbank voorop dat verdachte zijn behandeling en begeleiding voortzet en daarvoor voldoende ruimte krijgt.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft – na wijzigingen en vermeerderingen – een vordering tot hoofdelijke schadevergoeding van in totaal € 104.014,97 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
  • eigen risico reparatie auto en coderen van nieuw slot met bijbehorende sleutels € 300,-;
  • vervanging beschadigde broek € 99,95;
  • vervanging beschadigde schoenen € 99,95;
  • eigen risico zorgverzekering in 2020 € 885,-;
  • eigen risico zorgverzekering in 2021 € 265,45;
  • verlies aan verdienvermogen door gemiste inkomsten in de periode van 15 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 € 10.981,35;
  • verlies aan verdienvermogen door een jaar arbeidsongeschikt in eigen onderneming (januari 2021 tot en met december 2021) € 43.925,33;
  • verlies aan verdienvermogen door zes maanden opbouwwerkzaamheden in eigen onderneming (januari 2022 tot en met juni 2022) € 15.000,-;
  • huishoudelijke hulp en mantelzorg € 10.392,50;
  • zelfwerkzaamheid € 1.089,20;
  • daggeldvergoeding € 270,-;
  • kosten opvragen medische informatie € 706,24;
De gestelde immateriële schade bestaat uit smartengeld van € 20.000,-.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke, niet-hoofdelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 47.009,62, bestaande uit € 42.009,62 voor de helft van de materiële schade en € 5.000,- voor verdachtes aandeel in de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en tot oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de omvang van de gevorderde schade en het causaal verband met het bewezenverklaarde feit, niet betwist en geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de schadevergoeding.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 66.614,51 voldoende is onderbouwd en rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit.
De materiële schade bestaat uit:
  • eigen risico reparatie auto en coderen van nieuw slot met bijbehorende sleutels € 300,-;
  • vervanging beschadigde broek € 99,95;
  • vervanging beschadigde schoenen € 99,95;
  • eigen risico zorgverzekering in 2020 € 885,-;
  • eigen risico zorgverzekering in 2021 € 265,45;
  • verlies aan verdienvermogen door gemiste inkomsten in de periode van 15 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 € 9.151,11, zijnde vijf zesde van een kwart van € 43.925,33;
  • verlies aan verdienvermogen door in totaal een jaar arbeidsongeschikt in eigen onderneming (1 januari 2021 tot en met 30 september 2021) € 32.943,99, zijnde drie kwart van € 43.925,33;
  • verlies aan verdienvermogen door zes maanden opbouwwerkzaamheden in eigen onderneming (1 oktober 2021 tot en met 31 maart 2022) € 10.981,33, zijnde de helft van de helft van € 43.925,33;
  • huishoudelijke hulp en mantelzorg € 10.392,50;
  • zelfwerkzaamheid € 1.089,20;
  • daggeldvergoeding € 270,-;
  • kosten opvragen medische informatie € 136,03, zijnde € 46,38 voor de factuur van Huisartsenpraktijk Medisch Kwartier en € 89,65 voor twee facturen van Amsterdam UMC.
De rechtbank gaat bij de berekening van het ‘verlies aan verdienvermogen’ uit van de door een onafhankelijke boekhouder berekende gemiddelde jaarlijkse netto inkomen van € 43.925,33.
Als vaststaand wordt verder aangenomen dat als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen sprake is geweest van volledig verlies aan verdienvermogen in de periode van 15 oktober 2020 tot 1 oktober 2021. Het gevorderde bedrag over de periode van 15 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 wordt wel gematigd tot € 9.151,11, nu in de onderbouwing van het gevorderde hogere bedrag geen grond kan worden gevonden om uit te gaan van een kwart jaarinkomen voor deze periode. Gelet hierop is het verlies aan verdienvermogen in de periode van 15 oktober 2020 tot en met 31 december 2020 toewijsbaar tot een bedrag van € 9.151,11, zijnde vijf zesde van een kwart van € 43.925,33. Voor de periode van 1 januari 2021 tot 1 oktober 2021 wordt het verlies bepaald op een bedrag van € 32.943,99, zijnde drie kwart van € 43.925,33. Gelet op de gedeeltelijk hervatte werkzaamheden door de benadeelde partij en de verwachte opbouw van zijn verdienvermogen van 0 naar 100% binnen een periode van zes maanden, zal de rechtbank het verlies aan verdienvermogen in de periode van 1 oktober 2021 tot 1 april 2022 schattenderwijs bepalen op een bedrag van € 10.981,33, zijnde de helft van de helft van € 43.925,33. Ook deze bedragen van de gevorderde schadevergoeding zijn voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
De rechtbank is verder van oordeel dat de gestelde materiële schade voor de factuur van MediThemis van € 570,21 niet in aanmerking komt voor vergoeding. Deze schade is weliswaar niet betwist maar door de benadeelde partij is onvoldoende onderbouwd waarom en ter onderbouwing waarvan deze kosten zijn gemaakt. Een bedrag van € 136,03 voor het opvragen van medische informatie is wel voldoende onderbouwd en toewijsbaar.
Ten slotte komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade tot een bedrag van € 15.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting, en gelet op de hoogte van de bedragen die bij soortgelijke ernstige delicten door andere gerechten zijn toegekend.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 81.614,51.
Dit bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente
  • over een bedrag van € 13.268,08 (€ 300,- + € 99,95 + € 99,95 + € 885,- + € 265,45 + € 10.392,50 + € 1.089,20 + € 136,03) vanaf 28 oktober 2021, zijnde de dag waarop deze schade ter terechtzitting is gevorderd, nu geen eerdere datum is gesteld waarop deze schadeposten zijn opgetreden of verdachte in verzuim is geraakt;
  • over een bedrag van € 270,- vanaf 24 oktober 2020, nu het verzuim in ieder geval op deze datum is ingetreden;
  • over een bedrag van € 9.151,11 vanaf 1 januari 2021, nu het verzuim in ieder geval op deze datum is ingetreden;
  • over een bedrag van € 32.943,99 vanaf 1 oktober 2021, nu het verzuim in ieder geval op deze datum is ingetreden;
  • over een bedrag van € 10.981,33 vanaf 1 april 2022, nu het verzuim in ieder geval op deze datum is ingetreden en
  • over de immateriële schade van € 15.000,-, met ingang vanaf 15 oktober 2020,
tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Anders dan door de officier van justitie gevorderd, zal de rechtbank verder bepalen dat verdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het geheel en dat indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Het is niet in het belang van de benadeelde partij om verdachte te veroordelen tot betaling van slechts een deel van de geleden schade, in plaats van hoofdelijk voor het geheel, zoals de benadeelde partij ook heeft gevorderd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: het medeplegen van diefstal met geweld en met zwaar lichamelijk letsel als gevolg) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
honderd en vijf (105) dagen.
Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
zestig (60)dagen
nietten uitvoer wordt gelegd en stelt daarbij een
proeftijdvast van
twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • meewerkt aan en zich inzet voor behandeling vanuit De Waag of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dit in overleg met die instelling noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan en zich inzet voor begeleiding door de IFA-coach of een soortgelijke instantie, zolang de jeugdreclassering dit in overleg met die coach noodzakelijk acht;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt, zoekt of heeft met het slachtoffer [benadeelde partij] (eventueel met uitzondering van het mediationtraject) en de medeverdachte [medeverdachte] , zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Haarlem, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van
honderd (100) urentaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door vijftig (50) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen een termijn van achttien maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde partij]geleden schade tot een bedrag van
€ 81.614,51, bestaande uit € 66.614,51 voor de materiële en € 15.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente zoals onder 7. vermeld, tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde partij] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde partij] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 81.614,51, vermeerderd met de wettelijke rente zoals onder 7. vermeld, tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 0 dagen gijzeling.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan al door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van der Heijden, voorzitter,
mrs. E.C.M. van Mierlo en B.M.A. Bataille, rechters, allen tevens kinderrechter,
in tegenwoordigheid van de griffiers mrs. A. Fröberg en A. Hausenblasová,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 november 2021.