ECLI:NL:RBNHO:2021:10092

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
HAA 21/368
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij had gemaakt in verband met de betaling van haar eigen bijdrage aan een advocaat. De rechtbank oordeelde dat deze kosten niet onder de proceskosten vallen zoals genoemd in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De procedure begon met een primair besluit van verweerder op 21 juli 2020, waarin werd meegedeeld dat er geen wijziging zou plaatsvinden in de ingangsdatum van de IVA-uitkering van verzoekster. Na een bestreden besluit op 15 december 2020, waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld. Verweerder heeft op 9 augustus 2021 het bestreden besluit ingetrokken en verzoekster met terugwerkende kracht in aanmerking gesteld voor een IVA-uitkering.

Naar aanleiding van deze ontwikkeling trok verzoekster haar beroep in, maar verzocht zij wel om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.

De rechtbank concludeert dat, hoewel verweerder tegemoet is gekomen aan verzoekster, er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst erop dat verweerder wel verplicht is om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,00 te vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/368

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 21 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat hij niet terugkomt van zijn besluit van 31 oktober 2019. De ingangsdatum van de IVA- uitkering, 9 maart 2016, wordt niet gewijzigd.
In het besluit van 15 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 9 augustus 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan besloten dat verzoekster met ingang van 2 april 2014 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.
Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Verweerder is weliswaar tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster, maar toch bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verzoekster verzoekt vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt in verband met betaling van haar eigen bijdrage aan een advocaat tijdens de bezwaarprocedure. De rechtbank oordeelt dat dit verzoek niet voor toewijzing in aanmerking komt, omdat deze kosten niet vallen onder de proceskosten zoals genoemd in artikel 8:75 van de Awb, en als bedoeld in het Bpb.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 49,00 te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.