ECLI:NL:RBNHO:2021:10092
Rechtbank Noord-Holland
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Verzoekster had verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij had gemaakt in verband met de betaling van haar eigen bijdrage aan een advocaat. De rechtbank oordeelde dat deze kosten niet onder de proceskosten vallen zoals genoemd in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De procedure begon met een primair besluit van verweerder op 21 juli 2020, waarin werd meegedeeld dat er geen wijziging zou plaatsvinden in de ingangsdatum van de IVA-uitkering van verzoekster. Na een bestreden besluit op 15 december 2020, waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld. Verweerder heeft op 9 augustus 2021 het bestreden besluit ingetrokken en verzoekster met terugwerkende kracht in aanmerking gesteld voor een IVA-uitkering.
Naar aanleiding van deze ontwikkeling trok verzoekster haar beroep in, maar verzocht zij wel om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, maar verweerder heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank concludeert dat, hoewel verweerder tegemoet is gekomen aan verzoekster, er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank wijst erop dat verweerder wel verplicht is om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,00 te vergoeden. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.