Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De gronden van de beslissing
.
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de kantonrechter de vordering van eiser afgewezen op grond van een schending van de waarheidsverplichting en het feit dat eiser geen nakoming meer kan vorderen van de overeenkomst tussen partijen, omdat hij deze zelf al heeft ontbonden. De vordering was gericht op betaling van € 10.000,- op basis van een overeenkomst waarbij gedaagde het bedrijf van eiser zou hebben overgenomen. Eiser stelde dat gedaagde niet had gereageerd op een ingebrekestelling, maar de kantonrechter constateerde dat gedaagde wel degelijk had gereageerd en dat eiser in 2020 over een advocaat beschikte. De kantonrechter oordeelde dat eiser in strijd had gehandeld met zijn verplichting om relevante feiten volledig en naar waarheid aan te voeren, wat leidde tot de afwijzing van de vordering.
Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de grondslag voor de vordering ondeugdelijk was, aangezien de overeenkomst al buitengerechtelijk was ontbonden door eiser zelf. Eiser had in een brief van zijn advocaat aangegeven dat er geen aanspraak meer werd gemaakt op nakoming, wat de vordering verder ondermijnde. Eiser probeerde tijdens de zitting zijn eis te wijzigen naar schadevergoeding, maar de kantonrechter wees dit af omdat de wijziging niet schriftelijk was gedaan en te laat kwam. De kantonrechter veroordeelde eiser tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 746,00, en tot betaling van nakosten van € 124,00, met wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.