ECLI:NL:RBNHO:2021:10085

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
HAA 21/1247
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure inzake ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 november 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de korpschef van politie. De verzoeker had een beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toepassing te geven aan de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie. De rechtbank oordeelde dat de korpschef niet tegemoet was gekomen aan het verzoek van de verzoeker, ondanks de toekenning van een functioneringstoelage op 24 juni 2021. De rechtbank stelde vast dat de toekenning van de functioneringstoelage geen relatie had met de onderhavige aanvraag en dat de verzoeker niet in zijn verzoek was gehonoreerd. De rechtbank heeft het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen, omdat de korpschef niet aan het beroep van de verzoeker tegemoet was gekomen. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en het Besluit proceskosten bestuursrecht in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen aanleiding was om de korpschef te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/1247

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. N.D. Dane),
en

de korpschef van politie, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 11 augustus 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 18 november 2019 om toepassing te geven aan de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie, afgewezen.
In het besluit van 29 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 juni 2021 heeft verweerder aan verzoeker een functioneringstoelage toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker de rechtbank bij brief 26 juli 2021 bericht dat verweerder hem met voormeld besluit tegemoet is gekomen en dat het beroep wordt ingetrokken. Daarbij heeft eiser wel verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in de beroepsprocedure.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft gereageerd bij brief van 8 september 2021. Verweerder stelt zich in deze brief op het volgende standpunt. Er bestaat geen relatie bestaat tussen de gronden van het beroep in deze zaak en het besluit van 24 juni 2021, inhoudende de toekenning van een functioneringstoelage. Op grond van artikel 16 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) kan aan een ambtenaar indien naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van zeer goede of uitstekende vervulling van de functie een functioneringstoelage worden toegekend. Op grond van het feit dat verzoeker werkzaamheden vervult als HOvJ en omdat hij zeer goed functioneert is aan hem een functioneringstoelage toegekend. In de onderhavige beroepszaak heeft verzoeker op grond van de RAAF verzocht om de functie van Senior GGP. Binnen deze procedure staat de vraag centraal of de feitelijke werkzaamheden van verzoeker in overwegende mate overeenkomen met de niveaubepalende elementen van de functie van Senior GGP. Verweerder is van oordeel dat dit niet het geval is zodat de aanvraag van verzoeker op juiste gronden is afgewezen. De toekenning van een functioneringstoelage maakt dit op geen enkele wijze anders. Dit staat immers los van de onderhavige RAAF-procedure. Daarbij houdt een functioneringstoelage slechts een financiële tegemoetkoming is terwijl er in het kader van de RAAF door verzoeker een verzoek is gedaan om een andere functie. Met de toekenning van de functioneringstoelage is derhalve de wens van verzoeker zoals genoemd in het beroepschrift op geen enkele wijze gehonoreerd.
Bij brief van 11 oktober 2021 heeft verzoeker gereageerd op voormelde brief van verweerder. Verzoeker wijst er op dat verweerder niet nader is ingegaan op het feit dat het in beroep bestreden besluit berust op een advies van de bezwaaradviescommissie van 26 januari 2021. Daarin is in overweging 5.10 aangegeven dat van een onwenselijke situatie sprake is hetgeen aanleiding behoort te geven tot het treffen van een bijzondere voorziening in die zin dat verzoeker geen financieel nadeel mag ondervinden van de beëindiging van deze onwenselijke situatie. Met het bestreden besluit is voorgenoemde onwenselijke situatie beëindigd; echter zonder enige financiële voorziening voor verzoeker te treffen. In beroep is hierop door verzoeker gewezen. Vervolgens heeft verweerder met besluit van 24 juni 2021, in lijn met het advies van de bezwaaradviescommissie, alsnog een financiële voorziening getroffen. Verzoeker meent dat met het besluit van 24 juni 2021 deels tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker en een kostenveroordeling aan de orde behoort te zijn.
Bij brief van 22 oktober 2021 heeft verweerder gereageerd op de brief van verzoeker van 11 oktober 2021. Verweerder stelt in het bestreden besluit gemotiveerd aangegeven te hebben waarom er al aan het advies van de commissie tegemoet was gekomen en er geen bijzondere voorziening meer getroffen hoefde te worden. In het bestreden besluit heeft verweerder namelijk verwezen naar de afspraken uit de brief van 28 januari 2020 die tussen verzoeker en zijn leidinggevenden zijn gemaakt in het kader van zijn verdere loopbaanpad. In de afspraken zijn geen afspraken gemaakt over een financiële tegemoetkoming. In de recent toegekende functioneringstoelage uit het besluit van 24 juni 2021 is dan ook niet teruggekomen op de beslissing op bezwaar waarin is bepaald dat er geen bijzondere voorziening getroffen hoefde te worden aangezien er reeds afspraken waren gemaakt om de waarneming te beëindigen zonder financiële tegemoetkoming. Daarnaast blijkt uit het besluit dat de functioneringstoelage ziet op de werkzaamheden die eiser verricht tijdens de waarneming (namelijk: HOvJ-diensten) en de wijze waarop eiser deze verricht. Het betreft daarnaast uitsluitend een verlening (en verhoging) van de reeds eerder toegekende functioneringstoelage vanaf 1 januari 2021.

Overwegingen

Nadat partijen zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord en niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van dat recht, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank doet uitspraak met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder niet tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker. Het in beroep bestreden besluit ziet op de afwijzing van het verzoek van verzoeker aan verweerder om toepassing te geven aan de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie. Dat verweerder bij besluit van 24 juni 2021 een functioneringstoelage heeft toegekend maakt niet dat verweerder aan het verzoek om toepassing te geven aan de voormelde Regeling tegemoet gekomen. Gelet op de toelichtingen van verweerder is dat ook niet deels het geval.
Het verzoek wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.