ECLI:NL:RBNHO:2021:10070

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
9373163 \ AO VERZ 21-66
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 2 november 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de werkgever, Zorgboerderij [YY], tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerster]. De werkgever heeft aangevoerd dat de arbeidsverhouding ernstig, duurzaam en onherstelbaar is verstoord, wat door de kantonrechter is bevestigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sinds medio 2020 toenemende spanningen en problemen in de arbeidsrelatie zijn, die niet zijn opgelost ondanks pogingen tot bemiddeling en mediation. De kantonrechter heeft geoordeeld dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is, gezien de aard van de onderneming en de noodzaak tot samenwerking. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 1 januari 2022, zonder toekenning van een billijke vergoeding aan de werknemer, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Wel is de werkgever veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 1.211,36 aan de werknemer, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten zijn voor iedere partij zelf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 9373163 \ AO VERZ 21-66 (rvk)
Uitspraakdatum: 2 november 2021
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoekster], handelend onder de naam Zorgboerderij [YY]
gevestigd te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. K.M. Janssen
tegen
[verweerster]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. P.P.J.L. Appelman
De zaak in het kort
In deze zaak verzoekt de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter is van oordeel dat de arbeidsverhouding ernstig, duurzaam en onherstelbaar is verstoord. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden. De kantonrechter kent geen billijke vergoeding toe aan de werknemer, omdat de ontbinding niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Wel wordt de werkgever veroordeeld om aan de werknemer een transitievergoeding te betalen.

1.Het procesverloop

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerster] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 5 oktober 2021 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. [verzoekster] en [verweerster] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting hebben [verzoekster] en [verweerster] bij brieven van 29 en 30 september 2021 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
De onderneming van [verzoekster] bestaat uit een zorgboerderij waar dagbesteding wordt aangeboden aan ouderen met dementieklachten.
2.2.
[verweerster] , geboren 18 december 1962, is sinds 16 mei 2018 in dienst bij [verzoekster] , in de functie activiteitenbegeleider met een salaris van € 1.001,17 bruto per maand.
2.3.
Vanaf september 2019 zijn er gesprekken gevoerd tussen [verzoekster] en [verweerster] over problemen in de arbeidsverhouding.
2.4.
[verweerster] heeft zich op 26 januari 2021 ziek gemeld. [verweerster] is nadien weer aangepaste werkzaamheden gaan verrichten. Op advies van de bedrijfsarts heeft op 15 maart 2021 een gesprek tussen [verzoekster] en [verweerster] plaatsgevonden, onder begeleiding van een bemiddelaar. Op 6 april 2021 is [verweerster] volledig hersteld gemeld.
2.5.
In een gesprek op 16 april 2021 is [verweerster] vrijgesteld van werk, is een time-out periode ingelast en is voorgesteld om onder leiding van een mediator vervolggesprekken te voeren. [verweerster] heeft zich op 16 april 2021 opnieuw ziek gemeld. In een bericht van de bedrijfsarts van 17 juni 2021 wordt geadviseerd het conflict op te lossen door middel van mediation.
2.6.
In de maanden mei en juni 2021 zijn onder leiding van een mediator drie gesprekken tussen [verzoekster] en [verweerster] gevoerd. Het mediationtraject heeft niet tot een oplossing geleid.

3.Het verzoek, het verweer en het tegenverzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. [verzoekster] heeft daarbij naar voren gebracht – kort weergegeven – dat [verweerster] instructies van [verzoekster] niet accepteert, dat [verweerster] steeds een weerwoord heeft en ‘aanvallend’ reageert, en dat [verweerster] haar eigen koers vaart, waardoor een onherstelbare verstoring van de arbeidsverhouding is ontstaan. Ook wijst [verzoekster] erop dat [verweerster] taken oppakt die buiten haar functie liggen en het gezag van [verzoekster] ondermijnt. Volgens [verzoekster] is [verweerster] niet in staat gebleken haar houding en gedrag te wijzigen of te verbeteren en is ook door middel van een bemiddelaar en mediation geen herstel meer mogelijk van de relatie.
3.2.
[verweerster] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat [verweerster] niet aanvallend is, dat zij het gezag van [verzoekster] niet ondermijnt, en dat er ook geen sprake is van een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. [verweerster] merkt op dat zij wel een duidelijke mening heeft over zaken en die ook uit, maar dat is volgens [verweerster] iets anders dan een weigering om instructies te volgen. Als er al sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding dan is deze volgens [verweerster] aan [verzoekster] te wijten en geldt dat onvoldoende is gedaan aan herstel van de relatie. Verder stelt [verweerster] dat het opzegverbod tijdens ziekte in de weg staat aan ontbinding, omdat de ziekmelding van [verweerster] niet los gezien kan worden van het arbeidsconflict. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerster] om toekenning van een billijke vergoeding van € 10.000,00 bruto. Verder wordt bij wijze van tegenverzoek verzocht om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding, en om een verklaring voor recht dat [verweerster] vanaf 1 oktober 2020 in dienst is op basis van drie dagen per week.

4.De beoordeling

het verzoek

4.1.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet, het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
4.3.
Onder een redelijke grond voor ontbinding wordt onder andere verstaan een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW).
4.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er tussen partijen sprake van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van [verzoekster] niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst blijft voortduren. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.5.
De kantonrechter moet gelet op de stukken en wat op de zitting is besproken, vaststellen dat vanaf medio 2020 sprake is van toenemende spanningen en problemen in de arbeidsrelatie, die steeds ernstiger worden. Uit de standpunten en de opstelling van partijen in deze zaak blijkt ook dat zij elkaar verwijten blijven maken, fundamenteel van mening verschillen over de aard en oorzaak van het conflict, en een groot gebrek aan vertrouwen over en weer ervaren. Partijen hebben met behulp van bemiddeling en mediation geprobeerd om het conflict op te lossen en de spanningen weg te nemen, maar dat is niet gelukt. Dat conflict en die spanningen duren onverminderd voort. [verweerster] heeft de mediation ook afgebroken, omdat haar gezondheidsklachten daardoor alleen maar toenamen. Onder die omstandigheden is duidelijk sprake van een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie en de kantonrechter ziet niet in op welke wijze deze nog zinvol zou kunnen worden voortgezet. Herstel van de relatie door bijvoorbeeld bemiddeling en mediation is ook niet mogelijk gebleken.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat herplaatsing van [verweerster] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is. Daarvoor is de arbeidsverhouding te zeer verstoord. Bovendien is de aard van de onderneming van [verzoekster] , een zorgboerderij met een beperkt aantal medewerkers, zodanig dat er geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn, ook omdat [verzoekster] en [verweerster] nauw moeten (kunnen) samenwerken.
4.7.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van [verzoekster] zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst dus zal worden ontbonden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 januari 2022. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure (artikel 7:671b lid 9 BW).
4.8.
Er is sprake van een opzegverbod tijdens ziekte, omdat [verweerster] sinds 16 april 2021 wegens ziekte ongeschikt is voor het verrichten van de overeengekomen arbeid. Dit opzegverbod staat echter niet in de weg aan ontbinding. [verzoekster] verzoekt immers om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding en niet wegens de ziekte van [verweerster] . Verder zijn de feiten en omstandigheden die [verzoekster] daarbij vermeld ook grotendeels gelegen vóór de periode waarin sprake was van ziekte van [verweerster] , zodat ook in die zin geen verband bestaat tussen de verzochte ontbinding en de ziekte van [verweerster] . In een dergelijk geval kan ontbinding plaatsvinden, ondanks het opzegverbod (artikel 7:671b lid 6 BW).
4.9.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [verweerster] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). In dit geval is geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Daarbij neemt de kantonrechter het volgende in aanmerking.
4.10.
[verweerster] stelt dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, door [verweerster] van de ene op de andere dag
“af te serveren”, door geen deugdelijk verbetertraject te doorlopen, door onredelijke eisen te stellen en [verweerster] te misbruiken, en door op
“slinkse wijze”de schijn op te houden dat serieuze inspanningen hebben plaatsgevonden om de arbeidsverhouding te herstellen.
4.11.
De kantonrechter deelt niet het standpunt van [verweerster] . Uit de stukken volgt dat [verweerster] sinds september 2019 herhaaldelijk en met regelmaat is aangesproken door [verzoekster] op haar houding en gedrag. Daarbij zijn ook steeds concrete voorbeelden besproken en zijn suggesties gedaan hoe [verweerster] anders kan handelen. In dit verband verwijst de kantonrechter onder meer naar het door [verzoekster] overgelegde overzicht van elf gesprekken die hebben plaatsgevonden in de periode van 22 april 2020 tot 16 april 2021 en de door [verzoekster] overgelegde gespreksverslagen. Daaruit blijkt niet dat [verweerster] van de ene op de andere dag is ‘afgeserveerd’ door [verzoekster] of dat geen deugdelijk verbetertraject is doorlopen.
4.12.
Er is niet gebleken dat door [verzoekster] onredelijke eisen zijn gesteld. [verzoekster] kon als werkgever verlangen dat [verweerster] zich aan de door [verzoekster] gegeven aanwijzingen zou houden, waaronder instructies over de invulling van patiëntenzorg en de omgang met collega’s. Ook kon van [verweerster] gevergd worden dat zij openstond voor kritiek op haar functioneren, en niet steeds beslissingen en aanwijzingen van [verzoekster] ter discussie stelde.
4.13.
[verzoekster] heeft voldoende gedaan om de verstoorde arbeidsverhouding te herstellen en heeft daartoe serieuze inspanningen verricht. Er is niet gebleken dat het daarbij alleen gaat om het ‘ophouden van de schijn’, zoals [verweerster] stelt. Naast eerdergenoemde gesprekken heeft [verzoekster] ook een bemiddelaar en mediation ingezet. Het is [verweerster] geweest die de mediation heeft afgebroken. Daarbij komt dat [verweerster] in het verweerschrift zelf opmerkt dat zij haar houding en gedrag niet kan wijzigen en verbeteren.
4.14.
De mededeling van [verzoekster] eind juni 2021 aan het team van de zorgboerderij dat [verweerster] niet meer zal terugkeren in het team, verdient niet de spreekwoordelijke schoonheidsprijs. Er was op dat moment immers nog geen sprake van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst en [verweerster] was ziek. Maar op de zitting heeft [verzoekster] toegelicht dat zij op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat partijen in het kader van de lopende mediation overeenstemming zouden bereiken over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dat zij genoodzaakt was om vervangers voor [verweerster] in te zetten en dat zij onrust in het team wilde wegnemen en voorkomen. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat de mededeling van [verzoekster] en de timing daarvan weliswaar niet fraai waren, maar dat daarmee niet de ‘hoge lat’ van ernstige verwijtbaarheid wordt gehaald.
4.15.
De kantonrechter komt daarom tot de conclusie dat van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] geen sprake is, zodat [verweerster] geen aanspraak kan maken op een billijke vergoeding. Omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft [verzoekster] geen gelegenheid te krijgen om het ontbindingsverzoek in te trekken.
4.16.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat geen sprake is van een situatie waarin één van beide partijen overwegend gelijk krijgt en geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van één van beide partijen.
het tegenverzoek
4.17.
Het verzoek van [verweerster] om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding kan worden toegewezen. Het gaat daarbij om een bedrag van € 1.211,36 bruto. De wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 1 BW).
4.18.
De door [verweerster] gevraagde verklaring voor recht dat zij vanaf oktober 2020 in dienst is op basis van drie dagen en (kennelijk) 24 uur per week wordt afgewezen. De stelling van [verweerster] dat partijen een werkweek van drie dagen per week en 24 uur zijn overeengekomen, valt niet te rijmen de door beide partijen ondertekende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 1 oktober 2020, waarin een arbeidsduur van 16 uur per week is overeengekomen. [verweerster] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht om van een andere dan de in die overeenkomst opgenomen arbeidsduur uit te gaan.
4.19.
Ook de vordering van [verweerster] om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van 28 extra gewerkte uren in januari 2021 wordt afgewezen. De stelling van [verweerster] dat zij in die maand 28 uur extra heeft gewerkt, is onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. [verweerster] heeft op de zitting opgemerkt dat ze die extra uren in een agenda noteerde, maar die agenda of een kopie daarvan is niet overgelegd en bevindt zich niet bij de stukken.
4.20.
De kantonrechter zal ook hier bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat de vorderingen deels worden toegewezen en deels worden afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2022;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
het tegenverzoek
5.3.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] een transitievergoeding te betalen van € 1.211,36 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 februari 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
5.5.
wijst het verzoek voor het overige af;
5.6.
verklaart de veroordeling onder 5.3 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter