6.2.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met drie anderen schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt. Verdachte en de medeverdachten hebben zich gehuld in donkere kleding en gezichtsbedekking en zijn gedrieën ’s ochtends de [supermarkt] binnen gegaan, waarbij de vierde medeverdachte buiten de [supermarkt] op zijn afgeplakte scooter met draaiende motor is blijven wachten. Verdachte is vervolgens over de servicebalie gesprongen en heeft een grote hoeveelheid sloffen sigaretten buit gemaakt. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] droegen zichtbaar messen bij zich en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bovendien zijn mes in de richting van medewerkster [servicebalie-medewerkster] gewezen, waarbij zij van hem moest blijven stilstaan. Hoewel de [supermarkt] op het moment van de overval pas kort open was, waren er al vele klanten aanwezig in de supermarkt. Verdachte en zijn mededaders hebben zich echter kennelijk slechts laten leiden door eigen financieel gewin, zonder erbij stil te staan dat slachtoffers van een overval in de regel nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Voor het personeel van de [supermarkt] was het een zeer angstige gebeurtenis. Daarnaast veroorzaken dit soort feiten ook bij burgers die daarvan getuige zijn heftige gevoelens van angst en onveiligheid. Zo beschrijft getuige [getuige] dat zij na afloop van de overval stond te trillen in de supermarkt, later in haar woning erg emotioneel werd en zich heeft ziek gemeld op haar werk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk tot een voorwaardelijke werkstraf is veroordeeld.
- het met verdachte gevoerde consult door [psychiater] , psychiater, op 13 oktober 2020. Dit consult houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte maakt qua uiterlijk en functioneren een veel jongere indruk dan zijn kalenderleeftijd. Een groeistoornis verklaart zijn geringe lengte. De eerder vastgestelde beperkingen in cognitieve vermogens en de daarmee gepaard gaande afhankelijkheid van ondersteuning van derden worden in dit consult bevestigd. Naast de beperkingen op het gebied van sociaal-emotioneel en cognitief functioneren vallen op: een gebrek aan autonomie, een kwetsbare (beïnvloedbare) indruk, een achterstand in de gewetensontwikkeling en de afhankelijkheid van familie en hulpverlening, waarbij verdachte zichtbaar openstaat voor de geboden hulpverlening. Er komen geen aanwijzingen naar voren voor psychiatrische problematiek in engere zin, buiten de al bekende problemen met cannabis- en lachgasgebruik, waarvoor hulpverlening door de Brijder Stichting is ingeroepen. De onderzoeker onderschrijft het advies van de reclassering en de jeugdreclassering om verdachte via het jeugdstrafrecht te berechten.
Met de conclusie van dit consult kan de rechtbank zich verenigen.
- het e-mailbericht van 21 januari 2021 van [gezinsmanager] , als gezinsmanager verbonden aan Jeugdbescherming (Regio Amsterdam) (hierna: de jeugdreclassering). Dit e-mailbericht houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte houdt zich goed aan de schorsingsvoorwaarden. De jeugdreclassering acht in elk geval de volgende bijzondere voorwaarden van belang:
Verdachte blijft meewerken aan hulpverlening van Brijder Verslavingszorg;
Verdachte heeft een zinvolle dagbesteding;
Toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering.
Het is gelet op het delict zorgelijk hoe verdachte omgaat met de druk van vrienden en de druk om meer geld te hebben. Er zijn ook zorgen over zijn gewetensontwikkeling. Verdachte heeft weinig tot geen sociale contacten door zijn enkelband en de tijden waarop hij thuis moet zijn, zodat op het voorgaande nog geen zicht is gekomen. De jeugdreclassering adviseert verder om een bijzondere voorwaarde op te leggen die inhoudt dat verdachte meewerkt aan een vorm van hulpverlening gericht op het omgaan met sociale contacten, het omgaan met druk en zijn gewetensontwikkeling (emotieregulatie).
[gezinsmanager] heeft voornoemd advies van de jeugdreclassering ter terechtzitting gehandhaafd en hieraan toegevoegd dat verdachte sinds zijn schorsing minimaal drie dagen per week werkt. Omdat verdachte al jaren veel blowt, is besloten om in te zetten op het minderen van blowen in plaats van hiermee direct te stoppen. Daarom zijn er nog geen urinecontroles afgenomen. Sinds de schorsing heeft verdachte waarschijnlijk geen lachgas meer gebruikt. Verdachte is goed in staat om hulpvragen te formuleren. Gebleken is dat herhaling belangrijk is om tot verdachte door te dringen en het is dan ook goed als de hulpverlening blijft plaatsvinden. Zo was na de kerstvakantie zichtbaar dat de hulpverlening weer even op gang moest komen. De moeder ontvangt om de week ouderbegeleiding. Verdachte moet elke dag om 18.00 uur thuis zijn. Er zijn wat meldingen geweest waarbij verdachte enkele minuten te laat was. Toen de enkelband een kwartier geen verbinding maakte met het kastje, hebben de moeder en verdachte daar de volgende dag al naar gekeken. Verdachte is open in gesprek, de jeugdreclassering is tevreden met hoe het gaat. Het is ingewikkeld om aan te geven welke hulp verder nodig is, omdat verdachte door alle beperkingen nog weinig sociale contacten heeft opgedaan. De hulpvraag is nog niet geheel duidelijk maar strakke begeleiding lijkt hem te helpen. Een traject zoals De Waag dient daarnaar meer onderzoek te doen. Als verdachte niet hoeft terug te keren naar de justitiële jeugdinrichting, moet er worden geoefend met het aangaan van contacten. Het is noodzakelijk dat verdachte meewerkt aan begeleiding door de Waag.
De jeugdreclassering verzoekt het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte loopt wat achter in zijn ontwikkeling. De jeugdreclassering sluit zich aan bij de conclusie van het NIFP. De jeugdreclassering heeft met verdachte besproken dat dit de laatste kans voor hem is. De enkelband is helpend voor verdachte. Door de periode van het elektronische toezicht te verlengen heeft de jeugdreclassering wat ruimte om de tijden meer te spreiden en hem te laten oefenen met meer vrijheid. Wellicht is drie maanden hiervoor een goede periode, hoewel dat lastig in te schatten is.
De rechtbank overweegt over al het voorgaande als volgt. Voor jongvolwassenen, die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren maar nog niet die van drieëntwintig jaren hebben bereikt, kan de rechtbank, als zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het adolescentenstrafrecht toepassen op grond van artikel 77c lid 1 Sr. De rechtbank concludeert – conform voornoemde adviezen en met de officier van justitie en de raadsvrouw– dat de persoonlijkheid van verdachte voldoende grond oplevert om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Het is positief dat verdachte direct na zijn schorsing minimaal drie dagen per week is gaan werken. Verdachte heeft zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en is goed in contact met zijn begeleider en met de jeugdreclasseerder. Het is de rechtbank ook gebleken dat verdachte, mede gelet op zijn ontwikkelingsachterstand en beperkingen in cognitieve vermogens, een vergrote behoefte heeft aan structuur. Dit blijkt wel uit het gegeven dat verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd tijdens een eerder opgelegde jeugdreclasseringsmaatregel en bovendien tijdens de vakantie van zijn begeleider. Het is daarom belangrijk dat verdachte de komende periode voldoende hulpverlening aangeboden krijgt en blijft krijgen en dat er voldoende zicht op verdachte is in de periode waarin hij steeds meer vrijheden zal verdienen. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte in december 2020 door de politierechter is veroordeeld voor een ander feit.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte – conform de eis van de officier van justitie – veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 146 dagen met aftrek van het voorarrest (46 dagen) waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de jeugdreclassering, het meewerken aan hulpverlening van de Brijder Stichting, het hebben van een zinvolle dagbesteding, een contactverbod met medeverdachten en het meewerken aan hulpverlening gericht op het omgaan met sociale contacten, het omgaan met druk, gewetensontwikkeling en emotieregulatie noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank acht hierbij elektronische controle voor een periode van twee maanden passend en noodzakelijk.
Verder zal de rechtbank verdachte – eveneens conform de eis van de officier van justitie – veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie.