ECLI:NL:RBNHO:2021:1007

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 februari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
15/204701-20 en 15/258853-19 (tul)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het adolescentenstrafrecht bij gewapende overval op supermarkt door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 8 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 18-jarige verdachte die samen met drie anderen een gewapende overval heeft gepleegd op een supermarkt in Hoofddorp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn leeftijd, in aanmerking komt voor het adolescentenstrafrecht. Dit besluit is genomen op basis van de persoonlijkheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 146 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een werkstraf van 120 uren opgelegd, subsidiair 60 dagen jeugddetentie. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, waaronder verplicht contact met de jeugdreclassering, deelname aan hulpverlening en een contactverbod met medeverdachten. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke werkstraf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het delict, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn ontwikkelingsachterstand en de noodzaak voor begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/204701-20 en 15/258853-19 (tul)
Uitspraakdatum: 8 februari 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.C.A. Bos – van Hasselt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.S. Rozenbeek, advocaat te Bloemendaal, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 augustus 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere (te weten 63) sloffen sigaretten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de [supermarkt] ( [adres] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het/deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen servicebalie-medewerkster [servicebalie-medewerkster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers is/zijn hij en/of zijn mededader(s)
- de winkel binnengegaan voorzien van gezichtsbedekking en messen en/of
- over de servicebalie gesprongen en geroepen: “Overval, doe de kassalade open ”
en/of
- een mes(sen) getoond en/of met een mes in de richting van die [servicebalie-medewerkster]
gewezen en (daarbij) gezegd: “stil blijven staan”.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
  • het proces-verbaal van aangifte van [naam] namens [supermarkt] van 11 augustus 2020 (dossierpagina’s 281 en 282);
  • het proces-verbaal van bevindingen / verhoor van verbalisant [verbalisant] van 13 augustus 2020 (dossierpagina’s 283 en 284);
  • het proces-verbaal van verhoor van getuige [servicebalie-medewerkster] van 11 augustus 2020 (dossierpagina’s 299 en 300);
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 12 augustus 2020 (dossierpagina’s 40 tot en met 56).
3.3.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 augustus 2020 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen 63 sloffen sigaretten die toebehoorden aan de [supermarkt] aan de [adres] heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen servicebalie-medewerkster [servicebalie-medewerkster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, immers zijn hij en/of zijn mededader(s)
- de winkel binnengegaan voorzien van gezichtsbedekking en messen en
- over de servicebalie gesprongen en geroepen: “Overval, doe de kassalade open ”
en
- messen getoond en/of met een mes in de richting van die [servicebalie-medewerkster]
gewezen en daarbij gezegd: “stil blijven staan.”
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte middels toepassing van het adolescentenstrafrecht zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 145 dagen met aftrek, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen als bijzondere voorwaarden te worden verbonden het meewerken aan hulpverlening van de Brijder Stichting, het hebben van een zinvolle dagbesteding, toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering en het meewerken aan hulpverlening gericht op het omgaan met sociale druk en emotieregulatie van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering en elektronische controle voor de duur van twee maanden. Indien de rechtbank uitkomt op een ander aantal dagen aan voorlopige hechtenis, dan dient de rechtbank daar vanuit te gaan bij de te bepalen strafduur van de jeugddetentie om te voorkomen dat verdachte moet terugkeren naar de justitiële jeugdinrichting. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich samen met drie anderen schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een supermarkt. Verdachte en de medeverdachten hebben zich gehuld in donkere kleding en gezichtsbedekking en zijn gedrieën ’s ochtends de [supermarkt] binnen gegaan, waarbij de vierde medeverdachte buiten de [supermarkt] op zijn afgeplakte scooter met draaiende motor is blijven wachten. Verdachte is vervolgens over de servicebalie gesprongen en heeft een grote hoeveelheid sloffen sigaretten buit gemaakt. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] droegen zichtbaar messen bij zich en medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bovendien zijn mes in de richting van medewerkster [servicebalie-medewerkster] gewezen, waarbij zij van hem moest blijven stilstaan. Hoewel de [supermarkt] op het moment van de overval pas kort open was, waren er al vele klanten aanwezig in de supermarkt. Verdachte en zijn mededaders hebben zich echter kennelijk slechts laten leiden door eigen financieel gewin, zonder erbij stil te staan dat slachtoffers van een overval in de regel nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Voor het personeel van de [supermarkt] was het een zeer angstige gebeurtenis. Daarnaast veroorzaken dit soort feiten ook bij burgers die daarvan getuige zijn heftige gevoelens van angst en onveiligheid. Zo beschrijft getuige [getuige] dat zij na afloop van de overval stond te trillen in de supermarkt, later in haar woning erg emotioneel werd en zich heeft ziek gemeld op haar werk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 19 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte al eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk tot een voorwaardelijke werkstraf is veroordeeld.
- het met verdachte gevoerde consult door [psychiater] , psychiater, op 13 oktober 2020. Dit consult houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte maakt qua uiterlijk en functioneren een veel jongere indruk dan zijn kalenderleeftijd. Een groeistoornis verklaart zijn geringe lengte. De eerder vastgestelde beperkingen in cognitieve vermogens en de daarmee gepaard gaande afhankelijkheid van ondersteuning van derden worden in dit consult bevestigd. Naast de beperkingen op het gebied van sociaal-emotioneel en cognitief functioneren vallen op: een gebrek aan autonomie, een kwetsbare (beïnvloedbare) indruk, een achterstand in de gewetensontwikkeling en de afhankelijkheid van familie en hulpverlening, waarbij verdachte zichtbaar openstaat voor de geboden hulpverlening. Er komen geen aanwijzingen naar voren voor psychiatrische problematiek in engere zin, buiten de al bekende problemen met cannabis- en lachgasgebruik, waarvoor hulpverlening door de Brijder Stichting is ingeroepen. De onderzoeker onderschrijft het advies van de reclassering en de jeugdreclassering om verdachte via het jeugdstrafrecht te berechten.
Met de conclusie van dit consult kan de rechtbank zich verenigen.
- het e-mailbericht van 21 januari 2021 van [gezinsmanager] , als gezinsmanager verbonden aan Jeugdbescherming (Regio Amsterdam) (hierna: de jeugdreclassering). Dit e-mailbericht houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Verdachte houdt zich goed aan de schorsingsvoorwaarden. De jeugdreclassering acht in elk geval de volgende bijzondere voorwaarden van belang:
Verdachte blijft meewerken aan hulpverlening van Brijder Verslavingszorg;
Verdachte heeft een zinvolle dagbesteding;
Toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering.
Het is gelet op het delict zorgelijk hoe verdachte omgaat met de druk van vrienden en de druk om meer geld te hebben. Er zijn ook zorgen over zijn gewetensontwikkeling. Verdachte heeft weinig tot geen sociale contacten door zijn enkelband en de tijden waarop hij thuis moet zijn, zodat op het voorgaande nog geen zicht is gekomen. De jeugdreclassering adviseert verder om een bijzondere voorwaarde op te leggen die inhoudt dat verdachte meewerkt aan een vorm van hulpverlening gericht op het omgaan met sociale contacten, het omgaan met druk en zijn gewetensontwikkeling (emotieregulatie).
[gezinsmanager] heeft voornoemd advies van de jeugdreclassering ter terechtzitting gehandhaafd en hieraan toegevoegd dat verdachte sinds zijn schorsing minimaal drie dagen per week werkt. Omdat verdachte al jaren veel blowt, is besloten om in te zetten op het minderen van blowen in plaats van hiermee direct te stoppen. Daarom zijn er nog geen urinecontroles afgenomen. Sinds de schorsing heeft verdachte waarschijnlijk geen lachgas meer gebruikt. Verdachte is goed in staat om hulpvragen te formuleren. Gebleken is dat herhaling belangrijk is om tot verdachte door te dringen en het is dan ook goed als de hulpverlening blijft plaatsvinden. Zo was na de kerstvakantie zichtbaar dat de hulpverlening weer even op gang moest komen. De moeder ontvangt om de week ouderbegeleiding. Verdachte moet elke dag om 18.00 uur thuis zijn. Er zijn wat meldingen geweest waarbij verdachte enkele minuten te laat was. Toen de enkelband een kwartier geen verbinding maakte met het kastje, hebben de moeder en verdachte daar de volgende dag al naar gekeken. Verdachte is open in gesprek, de jeugdreclassering is tevreden met hoe het gaat. Het is ingewikkeld om aan te geven welke hulp verder nodig is, omdat verdachte door alle beperkingen nog weinig sociale contacten heeft opgedaan. De hulpvraag is nog niet geheel duidelijk maar strakke begeleiding lijkt hem te helpen. Een traject zoals De Waag dient daarnaar meer onderzoek te doen. Als verdachte niet hoeft terug te keren naar de justitiële jeugdinrichting, moet er worden geoefend met het aangaan van contacten. Het is noodzakelijk dat verdachte meewerkt aan begeleiding door de Waag.
De jeugdreclassering verzoekt het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte loopt wat achter in zijn ontwikkeling. De jeugdreclassering sluit zich aan bij de conclusie van het NIFP. De jeugdreclassering heeft met verdachte besproken dat dit de laatste kans voor hem is. De enkelband is helpend voor verdachte. Door de periode van het elektronische toezicht te verlengen heeft de jeugdreclassering wat ruimte om de tijden meer te spreiden en hem te laten oefenen met meer vrijheid. Wellicht is drie maanden hiervoor een goede periode, hoewel dat lastig in te schatten is.
De rechtbank overweegt over al het voorgaande als volgt. Voor jongvolwassenen, die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren maar nog niet die van drieëntwintig jaren hebben bereikt, kan de rechtbank, als zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het adolescentenstrafrecht toepassen op grond van artikel 77c lid 1 Sr. De rechtbank concludeert – conform voornoemde adviezen en met de officier van justitie en de raadsvrouw– dat de persoonlijkheid van verdachte voldoende grond oplevert om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Het is positief dat verdachte direct na zijn schorsing minimaal drie dagen per week is gaan werken. Verdachte heeft zich goed aan de schorsingsvoorwaarden gehouden en is goed in contact met zijn begeleider en met de jeugdreclasseerder. Het is de rechtbank ook gebleken dat verdachte, mede gelet op zijn ontwikkelingsachterstand en beperkingen in cognitieve vermogens, een vergrote behoefte heeft aan structuur. Dit blijkt wel uit het gegeven dat verdachte het onderhavige feit heeft gepleegd tijdens een eerder opgelegde jeugdreclasseringsmaatregel en bovendien tijdens de vakantie van zijn begeleider. Het is daarom belangrijk dat verdachte de komende periode voldoende hulpverlening aangeboden krijgt en blijft krijgen en dat er voldoende zicht op verdachte is in de periode waarin hij steeds meer vrijheden zal verdienen. De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte in december 2020 door de politierechter is veroordeeld voor een ander feit.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte – conform de eis van de officier van justitie – veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 146 dagen met aftrek van het voorarrest (46 dagen) waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met de jeugdreclassering, het meewerken aan hulpverlening van de Brijder Stichting, het hebben van een zinvolle dagbesteding, een contactverbod met medeverdachten en het meewerken aan hulpverlening gericht op het omgaan met sociale contacten, het omgaan met druk, gewetensontwikkeling en emotieregulatie noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank acht hierbij elektronische controle voor een periode van twee maanden passend en noodzakelijk.
Verder zal de rechtbank verdachte – eveneens conform de eis van de officier van justitie – veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 17 december 2019 in de zaak met parketnummer 15/258853-19 heeft de kinderrechter te Haarlem verdachte voor eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en diefstal door twee of meer verenigde personen veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 50 uren. Voor die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en verplichte ambulante hulpverlening. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 5 februari 2020 aan de verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 31 december 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de bij deze voorwaardelijke straf opgelegde proeftijd te verlengen met één jaar.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
146 (zegge: honderdzesenveertig) dagen. Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot 100 (zegge: honderd) dagen
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd dient te melden bij Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), gevestigd te Overschiestraat 57, 1062 HN Amsterdam, zo frequent en zo lang die instelling dat noodzakelijk acht;
  • zal meewerken aan behandeling van de Brijder Verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
  • een zinvolle dagbesteding zal hebben;
  • zal meewerken aan hulpverlening gericht op het omgaan met sociale contacten, het omgaan met druk, gewetensontwikkeling en emotieregulatie, aangeboden door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering;
- gedurende de eerste twee maanden van de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met de volgende personen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht:
o [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , thans gedetineerd in Justitieel Complex [locatie] , [adres] ;
o [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , wonende te [adres] ;
o [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , wonende te [adres] .
waarbij de veroordeelde zich voor de duur van twee maanden onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden. De veroordeelde zal zich niet naar het buitenland begeven zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat de veroordeelde in Nederland blijft.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), gevestigd te Overschiestraat 57, 1062 HN Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/258853-19 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf voor de duur van
50 (zegge: vijftig) uur, subsidiair 25 (zegge: vijfentwintig) dagen jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 17 december 2019.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.AM. van Dijk, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. A.S. van Leeuwen, tevens kinderrechter en mr. C. Maat, rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. D.A.C. Sinnige,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 februari 2021.
mr. Maat is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.