ECLI:NL:RBNHO:2021:10024

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
HAA 20 / 3398
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake verwijdering woonboten en Windpark Spuisluis gemeente Velsen

In deze zaak hebben eisers een Wob-verzoek ingediend bij de gemeente Velsen met betrekking tot de verwijdering van woonboten in verband met de aanleg van het Windpark Spuisluis. De rechtbank Noord-Holland heeft op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte een groot aantal documenten integraal had geweigerd op basis van artikel 11 van de Wob, zonder te beoordelen of deze documenten feitelijke gegevens bevatten of enkel persoonlijke beleidsopvattingen. De rechtbank stelde vast dat de gemeente niet had onderzocht of er sprake was van milieu-informatie en dat er een dwangsom moest worden opgelegd omdat de gemeente herhaaldelijk te laat en op onjuiste gronden had beslist. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en gaf de gemeente de opdracht om binnen negen weken nieuwe besluiten te nemen, met een nieuwe inventarislijst van de documenten. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20 / 3398

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [woonplaats 1] ,

[eiser 2], te [woonplaats 2]
gezamenlijk te noemen: eisers
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen,verweerder (gemachtigde: mr. S.E.H. van Toor).

Procesverloop

Bij besluiten van 18 april 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder de verzoeken van eisers op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluiten van 27 november 2018, verzonden op 3 december 2018 heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en een deel van de gevraagde informatie alsnog openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 13 maart 2020 [1] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank de door eisers ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 27 november 2018 vernietigd en verweerder opgedragen om binnen 12 weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaarschriften.
Eisers hebben op 24 juni 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 8:55b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij besluiten van 12 augustus 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en in heroverweging de gevraagde informatie (deels) openbaar gemaakt.
Eisers hebben de rechtbank op 25 augustus 2020 en op 3 september 2020 bericht dat zij het beroep, met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, handhaven.
Eisers hebben op 9 november 2020 de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, Awb om kennis te nemen van de onder beperkte kennisneming overgelegde stukken.
Verweerder heeft op 8 september 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2021. Eiser [eiser 2] is verschenen en [eiser 1] heeft zich door hem laten vertegenwoordigen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Voorts was namens verweerder mevrouw [naam] aanwezig.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Feiten
2.1
[eiser 1] heeft op 15 maart 2018 een verzoek op grond van de Wob bij verweerder ingediend en heeft dat verzoek bij e-mail van 27 maart 2018 herhaald. In deze e-mail heeft [eiser 1] verweerder verzocht om hem afschriften te doen toekomen van de gespreksverslagen tussen de gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland en de gemeente Velsen met betrekking tot het verwijderen van de woonboten in het Binnenspuikanaal en de 3e Rijksbinnenhaven.
2.2
Bij brief van 16 februari 2018 heeft [eiser 2] verweerder op grond van de Wob verzocht om kopieën te verstrekken van alle documenten die betrekking hebben op overleg tussen de gemeente Velsen, de provincie Noord-Holland en/of Rijkswaterstaat over het Windpark Spuisluis en overleg tussen de gemeente Velsen, de provincie Noord-Holland en/of Rijkswaterstaat over woonboten aan of in Noordersluisweg, Binnenspuikanaal en/of 1e, 2e en 3e Rijksbinnenhaven, daaronder mede te verstaan onder meer besprekingsverslagen, correspondentie, e-mails, en computerbestanden, waaronder ook alle gevoerde schriftelijke en elektronische correspondentie tussen de gemeente Velsen, Rijkswaterstaat en/of provincie Noord-Holland en hun vertegenwoordigers en medewerkers. Bij brief van 26 februari 2018 heeft eiser aangegeven dat zijn verzoek ziet op de periode vanaf 14 februari 2011 tot heden.
2.3
Naar aanleiding van het verzoek van [eiser 2] zijn 604 documenten aangetroffen. Bij de primaire besluiten heeft verweerder op grond van artikel 11 van de Wob geweigerd de documenten openbaar te maken.
2.4
In de besluiten van 27 november 2018 heeft verweerder gesteld dat de agenda’s van de bijeenkomsten tussen verweerder, Rijkswaterstaat en de gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland met ambtelijke ondersteuning over het Windpark Spuisluis en over woonboten in het Binnenspuikanaal en/of de 1e, 2e en 3e Rijksbinnenhaven openbaar gemaakt kunnen worden. Ten aanzien van de overige documenten op de inventarislijst heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, d, e en f, van de Wob en artikel 11, tweede lid, van de Wob van toepassing zijn en dat deze niet openbaar gemaakt kunnen worden.
2.5
De rechtbank heeft in voornoemde uitspraak van 13 maart 2020 als volgt overwogen:
“7. De rechtbank is van oordeel dat eisers aannemelijk hebben gemaakt dat er meer documenten zouden moeten zijn dan de door verweerder aan de rechtbank overgelegde acht documenten. Verweerder heeft in haar primaire besluiten medegedeeld dat naar aanleiding van de Wob-verzoeken in totaal 26 respectievelijk 604 documenten zijn aangetroffen. Omtrent de beschikbaarheid van deze documenten is daarbij geen enkel voorbehoud gemaakt. Integendeel door verweerder zijn inventarislijsten opgesteld waarbij een deel van de eerdere genoemde documenten met naam en toenaam worden geïdentificeerd. (…)
Verweerder heeft op geen enkele wijze duidelijk gemaakt waarom zij thans niet meer beschikt over de in de inventarislijsten genoemde stukken Ook heeft verweerder op de zitting onvoldoende duidelijk kunnen maken welke zoekslag/pogingen en dergelijke exact zijn ondernomen om de documenten terug te vinden. Om al deze redenen acht de rechtbank de mededeling van verweerder dat zij niet meer beschikt over de documenten (met uitzondering van de 5 openbaar gemaakte stukken en de 8 aan de rechtbank overgelegde documenten) zonder meer ongeloofwaardig. De beroepsgrond slaagt.
8. Voor zover eisers met betrekking tot de documenten die wel zijn gevonden hebben aangevoerd dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar een reeks van weigeringsgronden slaagt dit betoog eveneens. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat per document of onderdeel daarvan moet worden gemotiveerd dat aan de belangen die zich tegen openbaarmaking verzetten doorslaggevend gewicht toekomt. Meer specifiek voor documenten voor intern beraad heeft de Afdeling in de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:314, overwogen dat een bestuursorgaan per zelfstandig onderdeel van een document voor intern beraad met informatie over een bepaalde bestuurlijke aangelegenheid, zoals alinea’s, dient te bezien of dit zelfstandig onderdeel persoonlijke beleidsopvattingen bevat en, wanneer in de opvattingen informatie van feitelijke aard is opgenomen, of de persoonlijke beleidsopvattingen zodanig met deze feitelijke gegevens zijn verweven dat deze niet zijn te scheiden. Aangezien verweerder een beroep heeft gedaan op de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, d, e en f, van de Wob en artikel 11, tweede lid, van de Wob zonder dit per document of per onderdeel van een document te beoordelen is onvoldoende gespecificeerd waarom de belangen genoemd in deze artikelen zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking. Verweerder dient per onderdeel van elk stuk, en zo ver mogelijk per alinea, te beoordelen of al dan niet sprake is van een weigeringsgrond.
9.1
Eisers betogen verder dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan het bezwaar van eisers dat niet blijkt of en hoe verweerder zich rekenschap heeft gegeven van artikel 10, vierde tot en met het achtste lid, van de Wob in samenhang met artikel 19.1a, eerste lid, aanhef en sub a, b, en f van de Wet milieubeheer met betrekking tot de besluiten van Rijkswaterstaat tot het intrekken van ontheffingen voor ligplaats- en watervergunningen voor de in de omgeving van het te realiseren windpark gelegen woonboten waaruit blijkt dat het ontbreken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat een rol heeft gespeeld.
9.2
De rechtbank overweegt dat eisers het bovenstaande in bezwaar hebben aangevoerd en dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op deze bezwaargrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit gebrek met artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat gelet op artikel 7, derde lid, van de Wob niet valt uit te sluiten dat eisers door het aan het besluit klevende motiveringsgebrek zijn benadeeld.”
2.6
Teneinde gevolg te geven aan voornoemde uitspraak, heeft verweerder alle e-mailaccounts van de betrokken ambtenaren doorzicht en ditmaal 551 documenten gevonden. Verweerder heeft een nieuwe inventarislijst van deze documenten overgelegd. Vervolgens heeft verweerder op 11 juni 2020 diverse belanghebbenden verzocht om op grond van artikel 6, derde lid, Wob gelezen in samenhang met artikel 4:8 Awb een zienswijze te geven. Vervolgens heeft verweerder de bestreden besluiten genomen.
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft in de bestreden besluiten allereerst in heroverweging een tiental agenda’s van de bijeenkomsten in de periode juli 2016 tot november 2017 tussen de gemeente, Rijkswaterstaat en de gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland over het windpark Spuisluis en de woonboten openbaar gemaakt, met weglating van persoonsgegevens op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. Ook zijn alsnog elf definitieve verslagen van de bestuurlijke overleggen openbaar gemaakt met weglating van passages met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob en artikel 11, eerste lid, van de Wob. Verweerder heeft echter de in de inventarislijst opgenomen concept documenten niet openbaar gemaakt met een beroep op artikel 11, eerste lid, van de Wob. Voorts heeft verweerder de volgende definitieve documenten niet openbaar gemaakt:
  • Memo’s / Notities, op grond van artikel 11 van de Wob;
  • Memo nummer 4, omdat dit buiten de reikwijdte van het verzoek valt;
  • Externe adviezen, op grond van artikel 11 van de Wob;
  • Curriculum vitae en motivatiebrieven mogelijke omgevingsmanagers, op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob;
  • Offerte omgevingsmanager, op grond van artikel 10, tweede lid onder g, van de Wob;
  • Actualisatie en overzicht ligplaatsen persoonsgegevens, op grond van artikel 10, tweede lid onder e, van de Wob;
  • Communicatieproces en Q&A, op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob;
  • Kaarten en foto’s, op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob;
  • E-mails, op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
De overige definitieve documenten heeft verweerder echter wel openbaar gemaakt, met weglating van persoonsgegevens op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob.
Niet langer in geschil
4. Eisers hebben het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, ter zitting ingetrokken. Ook hebben eisers aangegeven dat zij de beroepsgrond niet langer handhaven dat er meer documenten moeten zijn die onder het Wob-verzoek vallen dan beoordeeld in de bestreden besluiten. Ten slotte hebben eisers ter zitting bevestigd dat zij zich kunnen vinden in de integrale weigering door verweerder van de concept verslagen, de curriculum vitae en motivatiebrieven van omgevingsmanagers en de offerte van de omgevingsmanager op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob en artikel 11 van de Wob.
Beoordeling zorgvuldigheid
5. Eisers voeren allereerst aan dat de door verweerder overgelegde inventarislijst met een overzicht van alle gevonden documenten onduidelijk is.
5.1
Deze beroepsgrond slaagt. De inventarislijst met een overzicht van alle 551 gevonden documenten, is niet duidelijk. In de inventarislijst worden namelijk de bijlagen bij de genummerde documenten niet voorzien van een eigen nummer, zodat allereerst onduidelijk blijft hoeveel documenten in totaal zijn gevonden door verweerder. Vervolgens hebben die bijlagen een letter gekregen. Dat is ook onvoldoende, omdat de letters enkel aangeven hoeveel bijlagen bij een genummerd document zijn gevoegd. De titels van de bijlagen zijn niet steeds eenduidig opgenomen in de inventarislijst. Daardoor is niet duidelijk wat de weigeringsgronden per bijlage zijn en of een bijlage bijvoorbeeld meerdere keren voorkomt. Ook zijn niet alle (al dan niet beoordeelde) documenten eenduidig terug te vinden in de inventarislijst. Zo wordt in de lijst met overgelegde definitieve verslagen een verslag genoemd van 21 december 2016. In de inventarislijst is echter geen definitief verslag van 21 december 2016 terug te vinden of voorzien van een nummer. Wel wordt bij de documenten genoemd onder 85 tot 88 steeds een bijlage genoemd met de datum 21 december 2016, maar dat lijken concepten te betreffen. De inventarislijst is verder gebrekkig omdat daarop niet per document is aangegeven of het document openbaar is gemaakt of (deels) is geweigerd, en ook niet welke weigeringsgrond dan is toegepast.
5.2
De conclusie van het voorgaande is dat de bestreden besluiten niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Verweerder zal in de nieuw te nemen besluiten alle documenten in een (duidelijkere) inventarislijst moeten opnemen, waarbij de bijlagen ook als afzonderlijk document worden opgenomen en genummerd. Verweerder zal daarnaast per document in de inventarislijst moeten aangegeven of openbaarmaking van het document (deels) wordt geweigerd en, zo ja, op welke grondslag uit de Wob.
5.3
De bestreden besluiten zijn ook onzorgvuldig tot stand gekomen omdat onder document 8 in de inventarislijst een definitief verslag (van 11 april 2016) wordt vermeld, dat niet wordt genoemd in de lijst met de openbaar gemaakte definitieve verslagen. Onduidelijk is of het definitieve verslag van 11 april 2016 wel of niet openbaar is gemaakt en zo niet, op welke grondslag van de Wob het document is geweigerd. Nu dit document wel is genoemd op de inventarislijst, maar niet terugkomt in de besluiten (of niet is beoordeeld) is onduidelijk of dat mogelijk met meer documenten is gebeurd.
Inhoudelijke beoordeling
6. Eisers voeren (samengevat) aan dat verweerder in de bestreden besluiten niet in redelijkheid de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob ten grondslag heeft kunnen leggen aan de weigering van de openbaarmaking van de e-mails, de memo’s en notities, de kaarten en foto’s. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat het merendeel van deze documenten als intern beraad in de zin van artikel 11 van de Wob kunnen worden aangemerkt en dat geen persoonlijke beleidsopvattingen worden verstrekt. Verweerder stelt hiermee documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, ten onrechte gelijk aan persoonlijke beleidsopvattingen. Verweerder dient echter per zelfstandig onderdeel van het document te bezien of dat onderdeel een persoonlijke beleidsopvattingen bevat. Eisers achten het ongeloofwaardig dat geen enkel onderdeel van deze documenten op zichzelf staande feitelijke gegevens bevat. Ook is een aantal documenten in de inventarislijst door bestuurders opgesteld, dan wel namens of in opdracht van bestuurders opgesteld. Ten onrechte heeft verweerder deze documenten met een beroep op artikel 11 Wob niet openbaar gemaakt. Bestuurders, zoals wethouders en gedeputeerden zijn namelijk geen ambtenaren die de bescherming genieten van artikel 11 Wob.
6.1
De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat de door verweerder integraal geweigerde documenten zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. De vraag die vervolgens rijst is of sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen, die geweigerd kunnen worden.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat ook bestuurders en bewindspersonen, recht hebben op bescherming tegen openbaarmaking van een persoonlijke beleidsopvatting zoals bedoeld in artikel 11 Wob, indien die in intern beraad tot uiting is gebracht. [2] Eisers stelling dat documenten opgesteld door, namens of in opdracht van bestuurders niet geweigerd kunnen worden met een beroep op artikel 11 van de Wob, faalt daarom.
6.3
De beroepsgrond dat verweerder de weigeringsgrond van artikel 11 Wob voor het overige verkeerd heeft toegepast, slaagt. Zoals de rechtbank al eerder in de uitspraak van 13 maart 2020 in rechtsoverweging 8 heeft overwogen, dient een bestuursorgaan op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), per zelfstandig onderdeel van een document voor intern beraad, zoals alinea’s, te bezien of dit zelfstandig onderdeel persoonlijke beleidsopvattingen bevat. Wanneer in die persoonlijke beleidsopvattingen informatie van feitelijke aard is opgenomen, dient het bestuursorgaan vervolgens te bezien of de persoonlijke beleidsopvattingen zodanig met deze feitelijke gegevens zijn verweven dat deze niet zijn te scheiden. Alleen dan kan de feitelijke informatie geweigerd worden. Alle informatie die losstaat van de persoonlijke beleidsopvatting kan niet worden geweigerd op grond van artikel 11 Wob, en dient dus in beginsel verstrekt te worden.
6.4.
Uit de bestreden besluiten blijkt echter dat verweerder enkele documentsoorten integraal heeft geweigerd (e-mails, memo’s, notities, actualisaties en overzichten ligplaatsen, communicatieproces en Q&A, kaarten + foto’s). In de besluiten is opgenomen:
“Gezien de hoeveelheid documenten is per type document gemotiveerd of (…)”. Die benadering strookt niet met de bedoeling van de Wob, de vaste jurisprudentie op dit punt, noch met de uitspraak van deze rechtbank van 13 maart 2020. Verweerder diende op elke alinea van elk van die documenten (ook van de e-mails) voornoemde beoordeling los te laten. Voor zover de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft gesteld dat dat wel gebeurd is, schuift de rechtbank die stelling als ongeloofwaardig terzijde. Dat blijkt namelijk noch uit de bestreden besluiten, noch uit het resultaat van de beoordeling. De rechtbank heeft na kennisneming van de stukken op grond van artikel 8:29, vijfde lid, Awb namelijk geconstateerd dat een flink aantal documenten feitelijke gegevens bevatten, die – als er al persoonlijke beleidsopvattingen waren – wel degelijk te scheiden zijn van de in die documenten opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Zo bevatten bijvoorbeeld de e-mails genoemd als documenten 7, 43, 46, 111, 112, 113, 143, 206 en 546 feitelijke gegevens. Verschillende e-mails bevatten evident geen persoonlijke beleidsopvattingen, zoals de documenten genoemd onder 47, 103 en 163. Ook in de memo’s en notities heeft de rechtbank verschillende passages gevonden die niet zijn aan te merken als persoonlijke beleidsopvattingen (zoals bijvoorbeeld de eerste alinea van het memo van document 1). Vanwege de onzorgvuldigheid van de bestreden besluiten ten aanzien van de beoordeling per alinea van alle documenten, zal de gehele beoordeling van alle geweigerde documenten – per alinea – opnieuw moeten worden gedaan.
6.5
Vervolgens dient verweerder ook op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob te beoordelen of, op grond van een goede en democratische bestuursvoering, over de persoonlijk beleidsopvattingen toch informatie kan worden verstrekt in een niet tot de persoon herleidbare vorm. Uit de bestreden besluiten blijkt ook niet dat verweerder deze beoordeling heeft gemaakt. Ook deze beroepsgrond slaagt.
6.6
Ten aanzien van de integraal geweigerde kaarten en foto’s is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat deze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Zo bevatten bijvoorbeeld de foto’s bij documenten 31 en 407 geen wijzingen of tekst, zodat de rechtbank niet inziet hoe dergelijke foto’s een persoonlijke beleidsopvatting kunnen bevatten. Zou er tekst bij of in staan, is die tekst overigens afzonderlijk van de foto te beoordelen (en eventueel zwart te lakken). Ook de inventarisatie van de woonarken ter plaatse als bijlage bij document 268 bevat meerdere foto’s van de woonarken met enkel de vermelding van het adres en (soms) de naam van de eigenaar met een telefoonnummer. De foto’s en dat soort feitelijke gegevens, zijn geen persoonlijke beleidsopvatting. Als het persoonsgegevens zijn, geldt daarvoor een andere weigeringsgrond. De twee kaarten als bijlagen bij document 408 bevatten ook geen persoonlijke beleidsopvattingen en dienen in beginsel verstrekt te worden. De kaarten bevatten weliswaar lijnen die erbij zijn getekend, maar de rechtbank ziet niet in hoe een lijn een persoonlijke beleidsopvatting kan bevatten, en in het bijzonder waarom een dergelijke lijn niet in een ‘niet tot de persoon herleidbare vorm’ verstrekt kan worden. De foto’s bij documenten 397, 447 en 480 betreffen luchtfoto’s van de situatie ter plaatse, waarbij een tekst is toegevoegd. De tekst kan afzonderlijk van de foto beoordeeld worden. Ook uit een luchtfoto kan geen tot een persoon herleidbare persoonlijke beleidsopvattingen worden opgemaakt. Ook deze documenten zijn daarom ten onrechte integraal geweigerd op grond van artikel 11 van de Wob.
6.7
Voor zover verweerder zich ter zitting zich nog aanvullend op het standpunt heeft gesteld dat de foto’s van de woonarken dienen te worden geweigerd op grond van artikel 10, eerste lid, onder e, van de Wob vanwege eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, volgt de rechtbank dit standpunt evenmin. De foto’s zijn vanaf de openbare weg of uit de lucht genomen. Indien verweerder de foto’s op deze grond wenst te weigeren zal hij per foto moeten motiveren waarom sprake is van een onevenredige inbreuk in de persoonlijke levenssfeer, afgezet tegen het doel van de Wob. Bovendien zal hij moeten beoordelen of de inbreuk in de persoonlijke levenssfeer voldoende kan worden beperkt door bijvoorbeeld delen van de foto’s zwart of wazig te maken.
Milieu informatie
7. Eisers voeren ook aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de in rechtsoverweging 9.1 van de uitspraak van 13 maart 2020 van de rechtbank gegeven opdracht om in het bestreden besluit te motiveren of in de gevonden documenten ook sprake is van milieu-informatie zoals bedoeld in artikel 10, vierde tot en met achtste lid, van de Wob.
7.1
Verweerder heeft in de bestreden besluiten niet gereageerd op eisers verzoek en op de opdracht van de rechtbank om aan te geven of in de gevonden documenten ook sprake is van milieu informatie als bedoeld in artikel 10, vierde tot en met achtste lid, Wob. Reeds om die reden slaagt deze beroepsgrond.
7.2
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt verder dat de burger bij een Wob-verzoek kan volstaan door bij een overheidsorgaan te verzoeken om informatie onder vermelding van een onderwerp. Hij wordt dus niet geacht te verzoeken om een specifiek document of een document met een bepaalde inhoud. Verweerders stelling in het verweerschrift dat eisers specifiek in hun Wob-verzoek hadden moeten aangeven dat zij ook milieu informatie wensen te ontvangen, volgt de rechtbank daarom niet. Verweerder zal bij de nieuw te nemen besluiten alsnog dienen te onderzoeken of in de gevonden documenten sprake is van milieu informatie zoals bedoeld in artikel 10, vierde tot en met achtste lid, van de Wob, en indien daarvan sprake is de daarop van toepassing zijnde bepalingen moeten toetsen.
Concluderend
8. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en onvoldoende zijn gemotiveerd, zodat die in strijd zijn met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
8.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank acht het in dit geval niet efficiënt om de bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen en daarbij een nieuwe inventarislijst moeten maken. Daaraan gaat een omvangrijke beoordeling vooraf. Gelet op de datum van de Wob-verzoeken en de tijd die verweerder reeds voor de eerdere besluiten genomen heeft, stelt de rechtbank een termijn van negen weken voor het nemen van de nieuwe besluiten. Nu verweerder de eerder door de rechtbank gegeven termijn heeft overschreden en opnieuw niet de juiste beoordeling op de documenten heeft losgelaten – ondanks duidelijke aanwijzingen van de rechtbank in de uitspraak van 12 maart 2020 – ziet de rechtbank aanleiding om aan deze termijn op na te melden wijze een dwangsom te verbinden.
9. Voor zover eisers ter zitting een beroep hebben gedaan op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is de rechtbank van oordeel dat verweerder daar in de nieuw te nemen besluiten een beslissing over zal moeten nemen. Het heeft er thans alle schijn van dat die termijn met de nieuw te nemen besluiten zal worden (of reeds is) overschreden, zodat een schadevergoeding op die grond voor de hand ligt. De rechtbank kan echter niet vooruitlopen op de datum van de nieuw te nemen besluiten, zodat zij niet kan ingaan op de eventuele hoogte van de vergoeding. De rechtbank legt daarom de beoordeling in het geheel bij verweerder terug.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
11. Ten slotte heeft eiser verzocht om vergoeding van de reiskosten die hij heeft gemaakt om de zitting van 21 september 2021 bij te wonen. Deze kosten ter hoogte van € 11,92 komen de rechtbank redelijk voor, zodat die worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten neemt op de bezwaren van eisers, binnen negen weken na dagtekening van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijn van negen weken overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- (zegge: honderd euro) per dag bedraagt, met een maximum van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro);
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van €178,- vergoedt
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ter hoogte van € 11,92.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Maarleveld, voorzitter, en mr. M.H. Affourtit-Kramer en mr. drs. B. Veenman, rechters in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet openbaarheid bestuur.
Op grond van artikel 1, eerste lid, Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
(…)
Onder f: persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten;
(…)
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikel 10 en 11.
In artikel 10, eerste lid, Wob is bepaald dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen;
b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden;
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
d. persoonsgegevens betreft als bedoeld in de artikelen 9, 10 en 87 van de Algemene verordening gegevensbescherming, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt.
Op grond van artikel 10, tweede lid van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
In artikel 10, derde lid is bepaald dat het tweede lid, aanhef en onder e, is niet van toepassing voor zover de betrokken persoon heeft ingestemd met openbaarmaking.
In het vierde lid is bepaald dat het eerste lid, aanhef en onder c en d, het tweede lid, aanhef en onder e, en het zevende lid, aanhef en onder a, zijn niet van toepassing voor zover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.
In artikel 10, vijfde lid is aangegeven dat het tweede lid, aanhef en onder b, van toepassing is op het verstrekken van milieu-informatie voor zover deze handelingen betreft met een vertrouwelijk karakter. In het zesde lid is bepaald dat het tweede lid, aanhef en onder g, niet van toepassing is op het verstrekken van milieu-informatie.
Voorts bepaalt artikel 10, zevende lid, Wob dat het verstrekken van milieu-informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de bescherming van het milieu waarop deze informatie betrekking heeft;
b. de beveiliging van bedrijven en het voorkomen van sabotage.
In artikel 11, eerste lid, van de Wob is bepaald dat, in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie wordt verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering over persoonlijke beleidsopvattingen informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
In artikel 11, vierde lid, van de Wob is opgenomen dat in afwijking van het eerste lid, bij milieu-informatie het belang van de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen wordt afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Informatie over persoonlijke beleidsopvattingen kan worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Het tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.In de zaken HAA 18/4768 en 18/4769.
2.Kamerstukken II 1986/87, 19859, nr.6, pagina 14 tot en met 16.