Op 30 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak HAA 20/3569, waarbij de rechtbank het beroep van eiser(es) kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser(es) had op 14 juni 2020 beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Velsen. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat iemand die beroep instelt, op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht moet betalen. In deze zaak was het griffierecht vastgesteld op € 48,-. De griffier heeft eiser(es) bij brief van 28 juli 2020 in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Eiser(es) heeft echter niet gereageerd. Een tweede aangetekende brief van 26 augustus 2020, waarin eiser(es) opnieuw werd verzocht het griffierecht te betalen, werd op 29 augustus 2020 bezorgd, maar ook hierop heeft eiser(es) niet gereageerd.
Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat eiser(es) in verzuim is geweest om binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep in te dienen en een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft over te leggen. De rechtbank heeft eiser(es) bij aangetekende brief van 31 juli 2020 gewezen op deze verzuimen, maar ook hierop is geen reactie ontvangen. Gezien het niet tijdig betalen van het griffierecht en het niet indienen van de benodigde stukken, heeft de rechtbank geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier N. Joacim. Deze uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.