ECLI:NL:RBNHO:2020:9899

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
15/166364-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van belaging, bedreiging en vernielingen door gebrek aan wettig bewijs

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 november 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van belaging, bedreiging en twee vernielingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle vier de ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster, aangezien er sprake was van wederzijds contact tussen hen in de ten laste gelegde periode. Daarnaast ontbrak het wettig bewijs voor de bedreiging en de vernielingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging had aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat de feiten niet wettig en overtuigend konden worden bewezen. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de beschikbare bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/166364-19 (P)
Uitspraakdatum: 27 november 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. D. Sarian en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.A. Bloemberg, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2019 tot en met 19 juni 2019 te Beverwijk, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster 1] , door
- zich met (grote) regelmaat op te houden in de buurt van het werk van die [aangeefster 1] en/of die [aangeefster 1] te (laten) volgen en/of in de gaten te houden en/of de collega's van die [aangeefster 1] te naderen en/of
- die [aangeefster 1] met (grote) regelmaat, althans zeer veelvuldig telefonisch te benaderen door haar te bellen en en via social media te bereiken en/of
- die [aangeefster 1] meermalen te dreigen met geweld met het oogmerk die [aangeefster 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Feit 2hij op of omstreeks 11 juli 2019 te Beverwijk opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangeefster 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door een steen tegen de ruit te gooien door een steen tegen de ruit te gooien;
Feit 3hij op of omstreeks 8 juli 2019 te Beverwijk [aangeefster 1] heeft bedreigd met
- brandstichting, door die [aangeefster 1] via Snapchat het bericht te sturen "Oppassen wil je [naam] storie? Je speelt met vuur?" kennelijk refererend aan een incident waarbij de auto van [naam] in de brand is gestoken;
Feit 4hij op of omstreeks 8 juli 2019 te Beverwijk opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangeefster 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

2.1.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Volgens de raadsvrouw is bewust voor verdachte ontlastende informatie buiten het strafdossier gehouden. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat aan verdachte, vanwege de onderhavige verdenking van belaging, door de burgemeester van Beverwijk een gebiedsverbod is opgelegd. Uit de bezwaarprocedure die hierop is gevolgd, is gebleken dat politiemutaties beschikbaar zijn van respectievelijk 22 en 25 januari 2019, waarin onder meer staat dat aangeefster [aangeefster 1] (hierna ook: aangeefster) een relatie had met verdachte en dit geheim moest blijven vanwege de familie van aangeefster. Hieruit blijkt dat de politie toen reeds op de hoogte was van de aard van de relatie tussen hen. De politie heeft naar aanleiding van de mutaties vervolgens een sfeerproces-verbaal opgemaakt waarin deze relevante informatie kennelijk bewust niet is opgenomen. Dit levert een dusdanig ernstige schending op van de beginselen van een behoorlijke procesorde dat van een eerlijk proces geen sprake is en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank constateert dat de bij de politie reeds bekende en voor deze strafzaak relevante informatie over de relatie tussen aangeefster en verdachte niet in het betreffende sfeerproces-verbaal is opgenomen, hetgeen wel had gemoeten. Tegelijkertijd stelt de rechtbank echter vast dat deze informatie – in een later stadium – alsnog aan het strafdossier is toegevoegd, zodat verdachte niet zodanig in zijn belangen is geschaad dat een en ander moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging, waarvoor slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is.
2.2.
Conclusie voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ook overigens ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Volgens de officier van justitie volgt uit de beschikbare bewijsmiddelen voldoende duidelijk dat aangeefster op een gegeven moment geen relatie en contact meer met verdachte wilde en dat dit niet alleen door aangeefster, maar zelfs door de politie aan verdachte kenbaar is gemaakt tijdens een zogenaamd stopgesprek. Desondanks bleef hij telkens contact met aangeefster zoeken. De onder 1 ten laste gelegde belaging kan dan ook worden bewezen.
Ten aanzien van de onder 2 en 4 ten laste gelegde vernielingen geldt dat verdachte daarbij is gezien en herkend, terwijl hij kort na de eerstgenoemde vernieling is aangehouden in dezelfde kleding als omschreven door de getuige.
Uit de door verdachte met aangeefster gevoerde chatgesprekken volgt niet alleen de onder 3 ten laste gelegde bedreiging, maar ook dat verdachte daarin naar de vernieling van de ruit refereert, zodat alle feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten, nu deze niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feiten 1 tot en met 4De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen verdachte onder 1 tot en met 4 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank stelt voorop dat van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) slechts sprake is als ‘wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk’ wordt gemaakt op andermans persoonlijke levenssfeer. De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 19 juni 2019 heeft aangeefster aangifte gedaan van belaging, die zou hebben plaatsgevonden in de periode van 22 januari 2019 tot en met 19 juni 2019. Uit de aangifte volgt dat verdachte veelvuldig telefonisch contact met aangeefster opnam of haar via social media contacteerde, dat verdachte zich met grote regelmaat ophield in de buurt van haar werk, haar in de gaten hield en haar collega’s benaderde.
Verdachte heeft bekend contact met aangeefster te hebben gezocht, maar heeft verklaard dat hij dit deed in het kader van zijn (geheime) relatie met aangeefster, die in de tenlastegelegde periode doorliep. Deze verklaring van verdachte vindt onder meer steun in bovengenoemde politiemutaties en de verklaring van getuige [getuige 4] (de werkgever van verdachte),
die verklaart dat hij ze vaak aan de telefoon heeft horen praten, dat verdachte en aangeefster hand in hand liepen en dat aangeefster ook bij het werk van verdachte is langs geweest.
Weliswaar volgt uit de beschikbare telecomgegevens dat verdachte in de periode van 28 mei 2019 tot en met 1 juli 2019 bovenmatig veel, namelijk 1135 keer, naar aangeefster heeft gebeld, maar uit die gegevens volgt ook dat aangeefster in diezelfde periode tienmaal telefonisch contact heeft opgenomen met verdachte. Daarbij komt dat verdachte en aangeefster op 14 juni 2019 samen naar het Nova-college zijn gegaan voor een intakegesprek van aangeefster, wat aangeefster bij de rechter-commissaris heeft bevestigd.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij van 7 tot 8 juni 2019 een hotelkamer bij Van der Valk had geboekt voor hem en aangeefster en dat hij daar in de namiddag en aan het begin van de avond van 7 juni 2019 met haar is geweest. Gebleken is dat de telefoon van aangeefster op 7 juni 2019 te 17.14 uur en te 17.23 uur daadwerkelijk een zendmast nabij voornoemd hotel heeft aangestraald. Verder heeft getuige [getuige 5] (de broer van verdachte) verklaard dat hij verdachte en aangeefster twee keer naar een Van der Valk hotel heeft gebracht. Getuige [getuige 6] (een vriend van verdachte) heeft verklaard in mei/juni 2019 via Snapchat een foto van verdachte te hebben ontvangen waarop te zien was dat verdachte met aangeefster in een Van der Valk hotel was.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat, hoewel ook is gebleken van chatberichten waarin aangeefster verdachte stuurt dat zij geen contact meer met hem wil,
in de ten laste gelegde periode sprake is geweest van wederzijds contact tussen aangeefster en verdachte, zodat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onder 1 ten laste gelegde belaging.
Ten aanzien van de feiten 2 en 4
Op 8 juli 2019 en 11 juli 2019 heeft [aangeefster 2] aangifte gedaan van vernieling van een ruit van haar woning. In de aangifte is opgenomen dat zij niet heeft gezien wie de ruit heeft vernield. De enige getuige die een persoon zou hebben waargenomen ten tijde van de gebeurtenissen is haar dochter [getuige 1] , tevens het zusje van de aangeefster van feit 1.
Bij de politie heeft [getuige 1] een verklaring afgelegd waaruit blijkt dat zij verdachte heeft herkend als degene die de ruiten op 8 juli 2019 en 11 juli 2019 heeft ingegooid en dat ze hem goed heeft gezien. Op deze verklaring is de getuige ten dele terug gekomen bij haar verhoor door de rechter-commissaris. Immers heeft ze daar verklaard de man bij de eerste vernieling niet goed te hebben gezien. Nu het strafdossier ook overigens onvoldoende bewijs bevat voor de onder feit 4 ten laste gelegde vernieling van 8 juli 2019, wordt verdachte van dit feit vrijgesproken.
Daarnaast geldt dat voornoemde getuige wisselend heeft verklaard over het signalement van de dader. Weliswaar heeft zij ten tijde van de vernieling op 11 juli 2019 ook een witte Renault waargenomen, waarvan het kenteken overeenkomsten vertoont met het kenteken van de witte Renault waarin verdachte kort na het incident is aangehouden, vormt dit volgens de rechtbank onvoldoende (steun)bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde te komen.
Daarbij komt dat verdachte ten aanzien van het tijdstip van de vernieling op 11 juli 2019, het onder feit 2 ten laste gelegde, heeft aangegeven dat hij met vrienden naar de kermis in Uitgeest is gegaan en ’s avonds op de terugweg bij een BP tankstation is gestopt om drinken te kopen en niet langs de woning van aangeefster [aangeefster 2] is gereden. Deze verklaring wordt ondersteund door camerabeelden van het betreffende tankstation en getuigenverklaringen van de vrienden van verdachte, te weten [getuige 2] en [getuige 3] .
Met betrekking tot de aangetroffen schilfers op de schoenen van verdachte bij zijn aanhouding op 11 juli 2019 overweegt de rechtbank voorts dat niet door de politie is onderzocht van wat voor materiaal en/of samenstelling de schilfers waren, zodat niet kan worden vastgesteld dat dit glas betrof dat bovendien afkomstig was van het vernielde raam.
Gelet hierop kan de onder feit 2 ten laste gelegde vernieling van 11 juli 2019 niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte ook van dit feit wordt vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Op 9 juli 2019 heeft [aangever] aangifte gedaan van bedreiging. Uit deze aangifte volgt dat [aangever] van zijn dochter, de aangeefster van feit 1, had vernomen dat zij op haar telefoon een bericht had ontvangen met de tekst “Oppassen, wil je [naam] storie? Je speelt met vuur”.
Dit bericht zou volgens [aangeefster 1] afkomstig zijn van verdachte. Volgens zijn dochter had verdachte zes maanden daarvoor de auto van ene [naam] in brand gestoken.
Los van de omstandigheid dat de rechtbank op grond van het dossier niet kan vaststellen waarover ‘ [naam] storie’ gaat, stelt de rechtbank vast dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het bericht aan [aangeefster 1] heeft verzonden. De rechtbank spreekt verdachte dus ook vrij van het onder feit 3 ten laste gelegde.

4.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 tot en met 4 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A.J. van Yperen, voorzitter,
mr. H.D. Overbeek en mr. A.E.J. Schouten, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. R. Winter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 november 2020.
mrs. A.E.J. Schouten en R. Winter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.