Uitspraak
Tata Steel IJmuiden B.V., te IJmuiden
- dat in het onderzoek slechts maximaal twee gassen zijn gecombineerd;
- dat het is gebaseerd op het gebruik van hoogovengas, terwijl BBT-conclusie 65 daartoe niet verplicht;
- dat niet is onderbouwd dat het aanbod van oxystaalovengas onvoldoende is om als (onderdeel van de) brandstof te gebruiken en dat er (te) hoge kosten zijn gemoeid met het aanleggen van een leiding voor het transporteren van oxystaalovengas.
- dat slechts vier scenario’s (A – D) zijn onderzocht, waarvan er twee (A en B) direct zijn afgevallen omdat ze niet binnen de procescondities van de windverhitters vallen;
- dat ten onrechte bij de scenario’s C en D geen rekening is gehouden met het feit dat de stikstofrijke gassen naast waterstofcyanide (HCN), ook ammoniakgas (NH3) bevatten. De vermindering van NOx uitstoot bedraagt bij scenario C dan ook 35 mg/Nm³ en bij scenario D 14 mg/Nm³, in plaats van respectievelijk 24 mg/Nm³ en 3 mg/Nm³;
- dat is uitgegaan van de voorverwarming van lucht, terwijl de NOx-eisen voor stookinstallaties daar niet vanuit gaan. Wanneer de voorverwarming van lucht naar beneden wordt bijgesteld, leidt dat voor scenario C tot een vermindering van 43 mg NOx/Nm³ en bij scenario D van 22 mg NOx/Nm³, waardoor de emissiewaarde van BBT-conclusie 65 in acht kan worden genomen.
- dat het vanwege de technische kenmerken van de windverhitters niet mogelijk is om een ander gas dan hoogovengas als basis voor het brandstofmengsel te gebruiken;
- dat de inzet van een ander mengsel ertoe leidt dat de gassen die overblijven elders ingezet moeten worden of afgefakkeld moeten worden, zodat geen sprake is van een vermindering van de NOx-emissie (geen milieuvoordeel);
- dat de inzet van een ander mengsel er niet toe leidt dat aan het emissieniveau van BBT-conclusie 65 wordt voldaan. Dit ook niet wanneer een combinatie van drie in plaats van twee gassen gebruikt wordt;
- dat hoogovengas met oxystaalovengas, in plaats van cokesovengas, bovendien geen optie is omdat:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de vaststelling van de ruimere emissiegrenswaarde voor NOx voor HO7 (emissiecode EL 15.7) van 140 mg/Nm³ als daggemiddelde concentratie bij een zuurstofgehalte van 3%, welke grenswaarde acht dagen per jaar overschreden mag worden, en waarbij een jaargemiddelde grenswaarde van toepassing is van 115 mg/Nm³, als daggemiddelde concentratie bij een zuurstofgehalte van 3%;
- draagt verweerder op binnen 36 weken na dagtekening van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- treft de voorlopige voorziening dat “de emissiegrenswaarde voor NOx voor HO7 (emissiecode EL 15.7) gesteld wordt op 140 mg/Nm³ als daggemiddelde concentratie bij een zuurstofgehalte van 3%, welke grenswaarde acht dagen per jaar overschreden mag worden, en waarbij een jaargemiddelde grenswaarde geldt van 115 mg/Nm³, als daggemiddelde concentratie bij een zuurstofgehalte van 3%”, welke voorziening geldt tot een nieuw besluit is genomen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 338,- vergoedt.