ECLI:NL:RBNHO:2020:9872

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
15.085876.20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende twee maanden meermalen schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van een 15-jarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1976, ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat op het moment van de feiten 15 jaar oud was. De tenlastelegging omvatte twee feiten, waarbij het eerste feit betrekking had op het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, terwijl het tweede feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, waardoor de verdachte daarvan is vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en heeft een vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, deels toegewezen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer is toegewezen tot een bedrag van € 4.617,19, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de benadeelde partij voor het tweede feit niet-ontvankelijk verklaard, aangezien dit feit niet bewezen kon worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.085876.20 (P)
Uitspraakdatum: 24 november 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M.H.G. Peters, en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.K. de Blieck-Willemsen, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 28 februari 2019 te Wormer, gemeente Wormerland, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten (telkens) het meermalen, althans eenmaal,
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] brengen en/of duwen en/of
- ( tong)zoenen van die [slachtoffer 1] en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] brengen en/of duwen
- met de tong over de vagina van die [slachtoffer 1] gaan;
Feit 2:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 28 februari 2010 te Wormer, gemeente Wormerland, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] , (geboren op [geboortedatum] 1994) die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten (telkens) het meermalen, althans eenmaal
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] brengen en/of duwen en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] brengen en/of duwen en/of
- zijn penis in de anus van die [slachtoffer 2] brengen en/of duwen en/of
- met de tong over de vagina van die [slachtoffer 2] gaan.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de als feiten 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen dient te worden vrijgesproken zoals uiteengezet in de door haar overgelegde pleitnota.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 2Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte als feit 2 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ten laste is gelegd dat verdachte in de periode van 1 november 2009 tot en met 28 februari 2010 – kort gezegd – [slachtoffer 2] , die toen de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt, seksueel heeft misbruikt.
Naast de aangifte van [slachtoffer 2] , inhoudende dat zij seksueel is misbruikt door verdachte vanaf haar 12e jaar, bevindt zich in het dossier de getuigenverklaring d.d. 29 november 2019 van de moeder van [slachtoffer 2] , [getuige] . Uit haar verklaring valt niet met voldoende zekerheid op te maken dat zij daarin het oog heeft op de hier bedoelde periode. In eerste instantie heeft mevrouw [getuige] immers verklaard dat het moment waarop zij er achter kwam dat er iets tussen haar dochter en verdachte speelde op seksueel gebied, november 2010 was. Weliswaar heeft zij vervolgens verklaard: “Nee, ik doe het verkeerd. Mijn moeder is overleden in 2010. Dat jaar.” Daarna verklaarde ze: “Ik moet putten uit mijn geheugen maar het was in november, mijn moeder overleed in januari.” Op basis van deze mededelingen kan evenwel niet worden geconcludeerd dat zij in plaats van november 2010 heeft bedoeld november 2009.
Nu verdachte verklaart pas een seksuele relatie met [slachtoffer 2] te zijn begonnen toen deze al zestien was, acht de rechtbank dit feit niet wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het als feit 1 ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsoverweging
Aan verdachte zijn zedendelicten ten laste gelegd. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de (beweerde) seksuele handelingen: het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader. Ook in de onderhavige zaak is dit het geval. Dit brengt met zich dat, bij een ontkennende verdachte, veelal slechts de (getuigen)verklaring van het veronderstelde slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing en geeft uitdrukking aan het beginsel van dubbele bevestiging, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever/-geefster op onderdelen voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer [slachtoffer 1] op 24 april 2019 tegenover de politie gedetailleerd en consequent heeft verklaard over de aan verdachte verweten ontuchtige handelingen en daarbij heeft aangegeven hoe het seksueel contact is begonnen en hoe vaak dat plaatsvond en ook de plaatsen heeft genoemd waar het seksueel binnendringen heeft plaatsgevonden. Haar verklaring van 24 april 2019 komt voorts overeen met hetgeen zij reeds aangaf in het informatieve gesprek van 12 april 2019. De rechtbank acht de verklaring van het slachtoffer daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Uit haar verklaring blijkt onder meer dat verdachte een dominerende en dwingende houding aannam, geïllustreerd door diens opmerking dat hij een seksueel getinte foto of een filmpje zou maken als zij drie keer zou weigeren seks met hem te hebben.
In de in de bijlage bij dit vonnis als bewijsmiddel opgenomen WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en het slachtoffer wordt de verklaring van het slachtoffer grotendeels bevestigd.
In het WhatsApp-gesprek van 19 februari 2019 appt verdachte: “We spreken morgen en geen NEE MEER! Bij drie nee is de foto’s ja!!”
Op 22 februari 2019 appt verdachte naar het slachtoffer met de vraag of zij al ongesteld is, dat hij wil dat het slachtoffer een test haalt en dat dat een hoop onzekerheid voor hen beiden zou schelen.
Op 26 februari 2019 appt verdachte, nadat het slachtoffer hem (rond lunchtijd) had geappt dat ze wel trek heeft, of ze soms trek heeft in hem.
In maart en april 2019 appt verdachte naar het slachtoffer met de vraag of iemand of haar moeder iets weet van het feit dat zij seks hebben. Tenslotte appt verdachte op 1 juli 2019, na vele pogingen tot een afspraak te komen om te praten met het slachtoffer, dat hij dom is geweest.
De uitleg die verdachte geeft aan de chatgesprekken, te weten dat het ging over het gebruik van wiet door het slachtoffer en haar onzedelijke gedrag met jongens, is in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen ongeloofwaardig.
Op grond van de bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte meerdere malen ontuchtige handelingen heeft verricht bij [slachtoffer 1] , terwijl zij de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2019 tot en met 28 februari 2019 te Wormer, gemeente Wormerland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, telkens buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten het meermalen,
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] brengen en/of duwen enof
- ( tong)zoenen van die [slachtoffer 1] enof
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] brengen en/of duwen en/of
- met de tong over de vagina van die [slachtoffer 1] gaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen van een of beide feiten, bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn gezin.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende twee maanden meermalen schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van [slachtoffer 1] . Zij was toen 15 jaar oud. Het slachtoffer maakte op dat moment een moeilijke periode in haar leven door en het contact met haar ouders was op dat moment slecht. Verdachte wierp zich aanvankelijk op als steunpilaar voor haar. Verdachte ging het slachtoffer steeds meer claimen en controleren om vervolgens seks met haar te hebben. Blijkens de WhatsApp-gesprekken tussen hen chanteerde hij het slachtoffer door te dreigen seksueel getinte foto’s of filmpjes van haar te maken. Ook beloofde hij het slachtoffer geld in ruil voor seks om een scooter te kunnen kopen.
Dit is een ernstig feit, waarmee verdachte inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit van het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van seksueel misbruik nog langdurig de psychische en emotionele gevolgen daarvan kunnen ondervinden, zoals ook naar voren is gekomen in de door het slachtoffer ter terechtzitting voorgelezen verklaring, terwijl het seksueel misbruik bovendien een ernstige verstoring van de seksuele ontwikkeling van het slachtoffer tot gevolg kan hebben.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 28 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
- het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 20 oktober 2020 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland, Adviesunit 1 Noord-West te Alkmaar.
Uit dit rapport komt naar voren dat het recidiverisico door de reclassering als laag wordt ingeschat en een forensische behandeling gericht op het terugdringen van recidive niet
geïndiceerd is.
Er is geen indicatie voor de behoefte aan steun vanuit de reclassering voor het versterken van de persoonlijke leefomstandigheden van verdachte.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 11.373,19 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 1.373,19) en immateriële (€ 10.000) schade die zij als gevolg van het onder feit 1 ten laste gelegde zou hebben geleden.
De gestelde schade bestaat uit studiekosten ad € 474,05, gederfde inkomsten van mevrouw [naam] (de moeder van [slachtoffer 1] ) ad € 785,88 en een kilometer-vergoeding en parkeerkosten van mevrouw [naam] ad €113,26.
Ter zitting heeft de raadsvrouw van [slachtoffer 1] , mr. L.A. Korfker, de vordering ten aanzien van de kilometer-vergoeding en gemaakte parkeerkosten bijgesteld tot een bedrag van € 117,79.
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze vordering geheel zal worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, nu zij vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde, de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft zij verzocht de hoogte van het gevorderde bedrag te matigen, indien de benadeelde partij in haar vordering zou worden ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 4.000 rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. Vergoeding van dit bedrag komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 617,79 rechtstreeks voortvloeit uit de onder feit 1 ten laste gelegde en thans bewezen verklaarde gedragingen. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
gederfde inkomsten van mevrouw [naam] (de moeder van [slachtoffer 1] ) ad € 500 en een kilometer-vergoeding en parkeerkosten van mevrouw [naam] ad € 117,79.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet in haar vordering ontvangen.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat de gestelde schadepost met betrekking tot de studiekosten door [slachtoffer 1] moet worden aangemerkt als het rechtstreekse gevolg van de hiervoor in de rubriek bewezenverklaring omschreven gedragingen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] kan de delen van de vordering die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (meermalen gepleegd), aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 15.755,06 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 755,06) en immateriële
(€ 15.000) schade die zij als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is in de vordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
ACHT (8) MAANDEN;
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 4.617,19, bestaande uit € 617,19 als vergoeding voor de materiële en € 4.000 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.617,79 en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op maximaal
56 dagenindien volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 6:4:4, 6:4:5 en 6:4:6 Sv niet mogelijk blijkt;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.W. van Dongen, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. S.J. van Duijvenvoorde-Richters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 november 2020.