ECLI:NL:RBNHO:2020:9870

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
15/045924-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van kindermishandeling na onvoldoende bewijs van mishandeling door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van kindermishandeling. De tenlastelegging betrof de mishandeling van zijn dochter in de periode van 4 tot en met 6 april 2018 te Beverwijk. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het feit, verwijzend naar deskundigenrapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK), die stelden dat het letsel bij de dochter niet kon worden verklaard door een val zoals door de verdachte was geschetst. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de toedracht van het letsel onduidelijk was en dat de zeldzame ziekte van het kind, factor V deficiëntie, een rol kon spelen bij het ontstaan van het letsel.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel er aanwijzingen waren voor mishandeling, de overtuiging ontbrak dat de verdachte daadwerkelijk zijn dochter had mishandeld. De verdachte had consistent verklaard dat het letsel was ontstaan door een ongeluk. Gezien de stellige ontkenning van de verdachte en het gebrek aan overtuigend bewijs, heeft de rechtbank besloten om de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen, maar kwam tot de conclusie dat het wettig en overtuigend bewijs ontbrak voor een veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/045924-19 (P)
Uitspraakdatum: 26 november 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1992 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Verlinden en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R. Haze, advocaat te Rotterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 04 april 2018 tot en met 06 april 2018 te Beverwijk, zijn kind, [naam] (geboren [geboortedatum 2] ), heeft mishandeld door al dan niet met een voorwerp in/tegen haar gezicht te slaan en/of te stompen en/of te duwen dan wel in elk geval een (hevige) krachtsinwerking op haar gezicht/hoofd toe te passen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De officier van justitie verwijst daartoe naar de conclusie van de deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de inhoud van het advies van het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK) met betrekking tot het bij de dochter van verdachte (hierna: [naam] ) geconstateerde letsel, in combinatie met het feit dat verdachte als enige bij haar was op het moment van ontstaan van dat letsel. Gelet hierop kan het in de visie van het Openbaar Ministerie niet anders dan dat verdachte zijn dochtertje heeft mishandeld. Hoe verdachte dat heeft gedaan blijft onduidelijk, maar in ieder geval moet een behoorlijke krachtsinwerking op haar gezicht hebben plaatsgevonden. Verder bevat het dossier informatie over eerder onverklaarbaar letsel bij [naam] . Dit is weliswaar niet ten laste gelegd, maar kleurt wel de gezinssituatie. De officier heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarbij in strafverminderende zin rekening is gehouden met het tijdsverloop in de zaak.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe in de kern aangevoerd dat onduidelijk is hoe [naam] precies op haar hoofd terecht is gekomen en met welke kracht dat is gebeurd. Daarnaast heeft [naam] een factor V deficiëntie. Dit is een zeer zeldzame ziekte, waarover nog zoveel onbekend is dat het effect van die ziekte op het ontstaan van het letsel niet kan worden vastgesteld. Verder is van belang dat de deskundigen in hun rapportage en advies over de toedracht van het letsel slechts een waarschijnlijkheidsoordeel hebben gegeven. In de optiek van de verdediging maakt de omstandigheid dat iets percentueel vaker voorkomt niet dat in dit geval slechts sprake kan zijn van niet-accidenteel (toegebracht) letsel.
3.3
Oordeel rechtbank
Verdachte is op 6 april 2018 bij het spreekuur van het consultatiebureau in Beverwijk verschenen met [naam] , destijds een baby van tien maanden oud. Bij [naam] is toen een grote blauwe plek op de linkerkant van haar gezicht geconstateerd. Verdachte heeft hierover bij het consultatiebureau verklaard dat [naam] twee dagen eerder, op 4 april 2018, op de zijkant van haar hoofd op de laminaatvloer was gevallen, nadat zij uit balans was geraakt tijdens het optrekken aan kussens. Omdat door het consultatiebureau werd getwijfeld aan de door verdachte geschetste toedracht van het letsel bij [naam] , heeft zij het LECK ingeschakeld om advies te geven over het letsel. Dit advies is op 23 april 2018 uitgebracht. Vervolgens heeft het NFI een rapportage uitgebracht over het letsel bij [naam] . Deze rapportage dateert van 13 december 2018. Het advies van het LECK en de rapportage van het NFI zijn beiden uitgebracht op basis van dezelfde door de moeder van [naam] in de periode van 4 tot en met 8 april 2018 gemaakte foto’s van het letsel.
In haar advies heeft het LECK, kort samengevat, aangegeven dat de door verdachte genoemde toedracht het bij [naam] geconstateerde letsel niet kan verklaren. De combinatie van de huidafwijkingen is niet passend bij een val met enkelvoudige impact op een laminaten ondergrond van een lage hoogte als beschreven. Volgens het advies zijn de afwijkingen op grond van aard, aantal, clustering, locatie en leeftijd van het kind
veel waarschijnlijkeronder de hypothese toegebracht letsel dan onder de hypothese accidenteel letsel.
De forensisch arts FMG drs. S. de Vries, werkzaam bij het NFI, komt tot een soortgelijke conclusie in zijn rapportage. Hij geeft aan, kort samengevat, dat de combinatie van onderhuidse bloeduitstortingen
waarschijnlijkeris onder de hypothese van een niet-accidentele toedracht dan onder de hypothese van een accidentele toedracht. Daarnaast concludeert de forensisch arts dat ook de lokale (deels in clusters) aanwezigheid van puntvormige bloeduitstortingen op diverse locaties bij [naam]
waarschijnlijkeris onder de hypothese van toegebracht letsel dan onder de hypothese van een accidentele oorzaak.
Bij zijn conclusies heeft de forensisch arts ook betrokken dat [naam] lijdt aan een bloedstollingsziekte (factor V deficiëntie). Zijn conclusie, die mede is gebaseerd op een hematologische herbeoordeling van de foto’s door een gespecialiseerd arts, luidt dat ook deze ziekte in combinatie met de door verdachte gegeven toedracht geen verklaring vormt voor de combinatie van de bij [naam] geconstateerde onderhuidse bloeduitstortingen.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of op basis van de zich in het dossier bevindende stukken het wettig én overtuigend bewijs is geleverd dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Hoewel het NFI-rapport en het advies van het LECK (in combinatie met de verklaring van verdachte dat hij ten tijde van het ontstaan van het letsel alleen met [naam] was) als toereikend bewijs kunnen worden aangemerkt, heeft de rechtbank gelet op de stellige ontkenning van verdachte die van meet af aan en bij herhaling heeft verklaard dat sprake is geweest van een ongeluk (val), niet de overtuiging gekregen dat verdachte zijn dochter heeft mishandeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.

4.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Hoendervoogt, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. M.D. Gunster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.I. Robijns, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2020.
Mr. M.D. Gunster is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.