ECLI:NL:RBNHO:2020:9867

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
15/199824-20 en 09/176399-19 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met oplegging van de ISD-maatregel en afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal. De verdachte, geboren in 1976 en op dat moment gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 3 augustus 2020 een blikje Gin Tonic te hebben gestolen bij de Albert Heijn op Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 12 november 2020 heeft de officier van justitie, mr. A. Verlinden, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. A.R. Rens, voerde aan dat de bekentenis van de verdachte verkeerd was genoteerd en dat hij het blikje had afgerekend. De rechtbank heeft echter de eerdere bekentenis van de verdachte als bewijs geaccepteerd, ondanks zijn ontkenning tijdens de zitting. De rechtbank oordeelde dat de bekentenis rechtmatig was verkregen en voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, zoals camerabeelden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor diefstal en de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder kansen had gekregen om zijn gedrag te verbeteren, maar dat deze niet tot het gewenste resultaat hadden geleid. De rechtbank achtte het opleggen van de ISD-maatregel noodzakelijk om de maatschappij te beschermen en om de verdachte de kans te geven om zijn problematiek aan te pakken. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de nieuwe maatregel voorrang had. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/199824-20 en 09/176399-19 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 26 november 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres]
, op dit moment gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Verlinden en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.R. Rens, advocaat te ’s-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 augustus 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een blikje Gin Tonic, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de eerder door verdachte afgelegde bekennende verklaringen verkeerd zijn genoteerd. Verdachte is door de Koninklijke Marechaussee in het Nederlands en zonder bijstand van een advocaat gehoord. Verdachte heeft nimmer de bedoeling gehad het ten laste gelegde feit te bekennen. Verdachte stelt dat hij het blikje Gin Tonic heeft afgerekend, wat hij wil aantonen met bankafschriften. De raadsman heeft ter zitting daarom het voorwaardelijke verzoek gedaan de behandeling aan te houden teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen deze bankafschriften in het geding te brengen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Verdachte heeft de ten laste gelegde diefstal eerst ter terechtzitting ontkend en heeft verklaard dat zijn eerder afgelegde (bekennende) verklaring bij de Koninklijke Marechaussee verkeerd is weergegeven en dat hij zich niet kan herinneren dat hij bij de rechter-commissaris een bekennende verklaring heeft afgelegd. De rechtbank volgt verdachte niet in zijn ontkenning en gaat uit van de juistheid van zijn eerder afgelegde bekennende verklaringen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Een bekentenis is, als die rechtmatig is verkregen, bruikbaar voor het bewijs indien die in voldoende mate en op essentiële punten bevestiging vindt in de overige bewijsmiddelen.
De omstandigheid dat een bekentenis op een later moment wordt ingetrokken, maakt dit niet anders. Voorwaarde is wel dat de bewijsmiddelen geen contra-indicaties bevatten of ruimte overlaten voor een alternatief scenario. Naar het oordeel van de rechtbank is van dergelijke contra-indicaties of van een aannemelijk alternatief scenario niet gebleken.
Verdachte is op 3 augustus 2020, kort na zijn aanhouding, door de Koninklijke Marechaussee uitgebreid als verdachte gehoord. Hij heeft tegenover een verbalisant een – voor zichzelf belastende – verklaring afgelegd en de ten laste gelegde diefstal bekend. Verdachte is tijdens zijn verhoor niet bijgestaan door een advocaat, omdat hij daarvan heeft afgezien. Daarnaast heeft de verbalisant die verdachte heeft verhoord in haar op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal genoteerd dat verdachte de Nederlandse en Engelse taal door elkaar sprak en haar goed begreep. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen reden aan de juistheid van deze (bekennende) verklaring van verdachte te twijfelen. Dit geldt te meer nu verdachte op 5 augustus 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris, met bijstand van een raadsman en een tolk, eveneens een bekennende verklaring heeft afgelegd. Bovendien vinden de bekennende verklaringen van verdachte steun in het proces-verbaal beschrijving camerabeelden waarop te zien is dat verdachte twee blikken uit het schap pakt (een blikje bier en een zilverkleurig blikje) en alleen het blikje bier afrekent.
In het licht van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank de pas ter zitting door verdachte afgelegde verklaring dat hij ook het blikje Gin Tonic met een bankpas heeft afgerekend, volstrekt ongeloofwaardig. Dit betekent dat de rechtbank ook niet meer toekomt aan het voorwaardelijke verzoek verdachte alsnog in de gelegenheid te stellen een bankafschrift over te leggen waaruit volgt dat hij het blikje Gin Tonic wel heeft afgerekend.
3.3.2
Veroordeling
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde diefstal.
3.3.3
Bewijsmiddelen
De hierna vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
Een proces-verbaal van aangifte (pagina’s 32 t/m 34). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 3 augustus 2020 door [aangever] ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring:
Ik ben gerechtigd tot het doen van aangifte van diefstal namens de grote Albert Heijn op de
luchthaven Schiphol. De weggenomen goederen behoren geheel in eigendom toe aan het genoemde bedrijf. Niemand had het recht of toestemming om het goed weg te nemen en zich toe te eigenen. Op maandag 3 augustus 2020 zag ik dat een man door de winkel liep van de Albert Heijn. Ik zag dat hij twee producten uit het schap haalde en dat hij die in zijn zak stopte. Bij de kassa zag ik dat hij een (1) blik bier aan de kassa medewerker verstrekte om deze te betalen. Na betaling liep hij de winkel uit. Ik zag dat hij de volgende producten van de Albert Heijn bij zich had:
1. blik van het merk Gordon (London dry gin & tonic)
1. blik van 0.5ml bier
Een proces-verbaal van verhoor (los bijgevoegd). Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 5 augustus 2020 door verdachte ten overstaan van rechter-commissaris afgelegde verklaring:
Maandag 3 augustus 2020 heb ik op Schiphol bij de Albert Heijn 1 blikje gekocht en 1 blikje meegenomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 augustus 2020 te Schiphol een blikje Gin Tonic dat aan een ander toebehoorde, te weten aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Diefstal
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wordt geplaatst (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en hem geen ISD-maatregel op te leggen. De raadsman heeft aangevoerd dat er veel problematiek speelt bij verdachte en dat hij huisvesting noch werk heeft. Hoewel eerder contact met de reclassering niet goed van de grond is gekomen, is verdachte op dit moment gemotiveerd om met de reclassering mee te werken. Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte geen alcohol meer drinkt, dat hij de Nederlandse taal goed genoeg beheerst om zich te kunnen redden in de samenleving en dat hij een grote intrinsieke motivatie heeft om zijn leven te beteren. Voorgaande omstandigheden zijn contra-indicaties voor het opleggen van een ISD-maatregel. Verdachte heeft hulp en begeleiding nodig, maar de verdediging doet het uitdrukkelijke verzoek om die hulp niet in het kader van een ISD-maatregel aan te bieden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst en omstandigheden van het feit
Verdachte heeft een blikje Gin Tonic gestolen bij Albert Heijn op de luchthaven van Schiphol. Winkeldiefstal is een buitengewoon hinderlijk feit dat veel overlast veroorzaakt voor de maatschappij in het algemeen en voor winkeliers in het bijzonder. Zeker in het geval dat personen, zoals verdachte, zich daaraan stelselmatig schuldig maken.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 10 november 2020, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig ter zake van vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van verdachte mee bij de straftoemeting;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 9 november 2020 van
[reclasseringswerker]verbonden aan
het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, waaruit volgt dat de kans op recidive wordt ingeschat als hoog en waarin wordt geadviseerd om – in het geval van een bewezenverklaring – aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De reclassering is van mening dat een gedragsverandering/ behandeling en voorkomen van de hoge kans op recidive middels bijzondere voorwaarden, al dan niet in het kader van een voorwaardelijke ISD niet zal volstaan. De kans op onttrekking hieraan (door onder andere de drang naar alcohol) wordt als hoog ingeschat. Eerdere ambulante behandel- en begeleidingstrajecten in een verplicht kader hebben niet tot een gedragsverandering en abstinentie van middelen geleid.
De op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de sanctie – en de hoogte daarvan – heeft de rechtbank acht geslagen op al hetgeen hiervoor is besproken en dan met name het uittreksel justitiële documentatie van verdachte en het reclasseringsrapport van 9 november 2020. Gebleken is dat verdachte driemaal reclasseringstoezicht opgelegd heeft gekregen en dat die toezichten telkens tot geringe of geen resultaten hebben geleid. Verdachte heeft op 31 oktober 2019 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Den Haag een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd gekregen. Tijdens de proeftijd van die voorwaardelijke sanctie is verdachte wederom (tweemaal) met politie en justitie in aanraking gekomen. De rechtbank kan gelet daarop niet anders concluderen dan dat verdachte meerdere kansen heeft gekregen zijn leven te beteren. Die kansen hebben echter niet tot het gewenste resultaat geleid. Verdachte heeft getoond zeer hardleers te zijn en zich tot op heden niet te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht en de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers van het Openbaar Ministerie aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte is in de afgelopen vijf jaren meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, terwijl het onderhavige bewezenverklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging hiervan. Bovendien moet er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde reclasseringsrapportage en het strafblad van verdachte, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van personen/goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist. Gelet op het feit dat meerdere ingezette hulpverleningstrajecten bij verdachte niet hebben geleid tot gedragsverandering en verdachte er dus niet van hebben weerhouden strafbare feiten te (blijven) plegen, acht de rechtbank oplegging van de ISD-maatregel de enige passende sanctie. Zij zal daarom de officier van justitie volgen in haar vordering. Tijdens de ISD-maatregel kan er, zo leidt de rechtbank af uit het reclasseringsrapport, diagnostisch onderzoek plaats vinden, op basis waarvan verdachte aangemeld kan worden voor een passende klinische behandeling voor zijn alcoholgebruik, zijn hardnekkig delictgedrag en mogelijk onderliggende (persoonlijkheids)problematiek, om vandaar toe te worden geleid naar een passende woonvoorziening.
Teneinde de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven, alsmede de maatschappij zo optimaal mogelijk te beschermen, zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd dient te worden en dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht.

7.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 31 oktober 2019 in de zaak met parketnummer 09/176399-19 heeft de rechtbank Den Haag verdachte ter zake van diefstal gevolgd van geweld, veroordeeld tot een voorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 10 december 2019 aan verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 15 november 2019 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf zal afwijzen.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen, nu tenuitvoerlegging van de aan verdachte opgelegde voorwaardelijke straf niet opportuun is gelet op de ISD-maatregel die aan verdachte wordt opgelegd in de onderhavige zaak.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
twee jaren.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel in de zaak met parketnummer 09/176399-19, te weten plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren, opgelegd bij vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 31 oktober 2020.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, voorzitter,
mr. M. Hoendervoogt en mr. M.D. Gunster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.I. Robijns, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2020.
Mr. M.D. Gunster is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.