ECLI:NL:RBNHO:2020:9848

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
15.207285.19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door aanrijding van voetganger op voetgangersoversteekplaats

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een personenauto op 25 november 2017 een 13-jarig meisje heeft aangereden op een goed verlichte voetgangersoversteekplaats in IJmuiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet voldoende heeft vergewist of de weg vrij was en heeft de verdachte schuldig bevonden aan gevaarzetting, maar niet aan de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 750,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet verwijtbaar te hard heeft gereden en dat het gebruik van de telefoon geen rol heeft gespeeld bij het ongeval. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot een werkstraf afgewezen en in plaats daarvan een geldboete opgelegd, waarbij de rechtbank ook rekening heeft gehouden met de draagkracht van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.207285.19 (P)
Uitspraakdatum: 26 november 2020
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. L. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 25 november 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Mercedes Benz, [kenteken] , daarmee rijdende over de weg, de Planetenweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door – terwijl hij ter plaatse goed bekend is – zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zonder zich er vooraf in voldoende mate van te vergewissen dat de weg vrij was, een, goed zichtbare en duidelijk aangegeven, voetgangersoversteekplaats te naderen en op te rijden zonder een overstekende voetganger voor te laten gaan en met grote impact op te botsen of aan te rijden tegen die overstekende voetganger, waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
subsidiair
hij op of omstreeks 25 november 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Mercedes Benz, [kenteken] , daarmee rijdende over de weg, de Planetenweg, een goed zichtbare en duidelijk aangegeven, voetgangersoversteekplaats heeft genaderd en heeft opgereden zonder zich er vooraf in voldoende mate van te vergewissen dat de weg vrij was, waarbij hij een voetganger, die op die voetgangersoversteekplaats overstak, niet heeft laten voorgaan, waardoor een zodanige botsing of aanrijding met die voetganger heeft plaatsgevonden waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer] is overleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, namelijk overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 in die zin dat de gedragingen van verdachte naar de mening van de officier van justitie moeten worden gekwalificeerd als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Verdachte heeft, kort samengevat, als bestuurder van een personenauto op de Planetenweg in IJmuiden een voor hem van links komende voetganger aangereden op een voetgangersoversteekplaats, waardoor deze voetganger is gedood. Nu deze voetganger de voetgangersoversteekplaats van links naar rechts is overgestoken moet zij gedurende langere tijd goed voor verdachte in het zicht zijn geweest. Het gaat om een duidelijk zichtbare en goed verlichte voetgangersoversteekplaats op een lange rechte weg. Verdachte had het slachtoffer dus kunnen en moeten zien, maar heeft dit niet gedaan. Dit betekent dat verdachte gedurende langere tijd niet heeft opgelet tijdens het naderen van de voetgangersoversteekplaats en dat hij evenmin vaart heeft geminderd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft hij - samengevat - betoogd dat op grond van de inhoud van het dossier, waaronder de Verkeersongevallen Analyse (VOA), niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer via de voetgangersoversteekplaats de weg overstak. Volgens verdachte was hij de voetgangersoversteekplaats al gepasseerd en is het slachtoffer op het moment van de aanrijding vanaf rechts plotseling en onverwachts van achter een geparkeerd staande auto de weg opgekomen. De lezing van verdachte vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 1] , die erop neerkomt dat het slachtoffer op het moment van de aanrijding niet op de voetgangersoversteekplaats liep.
De raadsman heeft verder bepleit dat de VOA en de bevindingen van de forensisch arts A. Beijering niet bruikbaar zijn voor het bewijs en daarvan moeten worden uitgesloten. Beide zijn tot stand gekomen op basis van onvolledige informatie en daarnaast zijn er ernstige fouten gemaakt bij het opstellen van de VOA, omdat er meerdere sporen, zoals een schoen en de tas van het slachtoffer, zijn verplaatst.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte zich als verkeersdeelnemer niet op zodanige wijze heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt of kon worden veroorzaakt. Verdachte heeft voldoende rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van voetgangers op de oversteekplaats en hij heeft daarop zijn snelheid voldoende aangepast. Verdachte kan niet worden verweten dat zijn auto het slachtoffer heeft geraakt doordat zij plotseling van achter een geparkeerde auto de weg op is gelopen. Er was geen sprake van gevaarzetting als bedoeld in artikel 5 WVW.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Overweging ten aanzien van bruikbaarheid van bewijs
Uitsluiting van de VOA van het bewijs?
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat de VOA van het bewijs moet worden uitgesloten omdat er ernstige fouten zijn gemaakt bij het opstellen hiervan. Van een aantal sporen kan worden vastgesteld dat deze zijn verplaatst. Hoewel deze gang van zaken de zorgvuldigheid niet ten goede komt, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de aanvullende VOA waarin diverse door de rechter-commissaris gestelde aanvullende vragen zijn beantwoord, niet dat daarmee de gehele analyse als zodanig onbruikbaar is voor het bewijs. Bij de VOA zijn gelet op de aangetroffen ongevalssituatie, de daarbij aangetroffen sporen en de door verdachte en getuigen afgelegde verklaringen drie mogelijke hypothesen geformuleerd, waarbij op basis van de resultaten van onder meer technisch onderzoek is aangegeven op welke wijze de sporen elk van de hypothesen ondersteunen. Daarbij is ten aanzien van een tweetal spoornummers (spoornummer 2 zijnde een schoen en spoornummer 3 zijnde een handtas) een voorbehoud gemaakt door aan te geven dat die spoornummers de plek markeren waar de sporen
- naar de rechtbank begrijpt vermoedelijk -zouden hebben gelegen en wordt met betrekking tot een door een getuige genoemd spoor, te weten een op het zebrapad aangetroffen witte schoen, opgemerkt dat dit spoor niet is opgenomen in de sporenbeschrijving omdat de exacte plaats van aantreffen onbekend is gebleven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de VOA bruikbaar is voor het bewijs.
Uitsluiting van de bevindingen van de forensisch arts A. Beijering van het bewijs?
De rechtbank verwerpt eveneens het verweer van de raadsman dat de bevindingen van de forensisch arts A. Beijering van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat deze tot stand zijn gekomen op basis van onvolledige informatie. De rechtbank stelt vast dat de forensisch arts ten tijde van het opstellen van zijn bevindingen weliswaar niet de beschikking heeft gehad over het volledige procesdossier, maar dat hij wel de VOA en een DVD met fotomateriaal tot zijn beschikking had. Bovendien heeft de arts ook de in de VOA genoemde andere hypothesen over de wijze waarop het ongeval zou hebben plaatsgevonden, betrokken in zijn bevindingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de forensisch arts over voldoende informatie beschikte om een objectief, deskundig en zorgvuldig gewogen oordeel te kunnen geven over (de meest waarschijnlijke oorzaak van) het aangetroffen letsel bij het slachtoffer en dat zijn bevindingen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
3.3.2
Feitelijke toedracht van het ongeval
Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte op 25 november 2017 omstreeks 18.00 uur, als bestuurder van een personenauto, op de Planetenweg te IJmuiden reed. De Planetenweg bestaat uit twee rijbanen die door middel van een brede groenstrook van elkaar worden gescheiden. Aan weerszijden van de weg bevindt zich een verhoogd fietspad dat door middel van parkeerhavens en in- en uitritconstructies van de rijbaan wordt gescheiden. Nabij de kruising Planetenweg met de Voermanstraat is een voetgangersoversteekplaats gelegen over de rijbanen en fietspaden. Het kruispunt ligt binnen de bebouwde kom van IJmuiden, in de gemeente Velsen. De maximum toegestane snelheid ter plaatse bedraagt 50 kilometer per uur. Verdachte reed naar eigen zeggen met een snelheid van ongeveer 45 kilometer per uur en het dossier bevat geen (harde) aanwijzingen of gegevens die op een andere (hogere) snelheid wijzen. De weergesteldheid op 25 november 2017 was bewolkt en regenachtig. Ten tijde van het ongeval was het droog en de openbare straatverlichting brandde.
De voetgangersoversteekplaats is als zodanig aangeduid met een tweetal borden: een verkeersbord aan de rechterzijde van de rijbaan aangebracht en een verlicht verkeersbord boven de voetgangersoversteekplaats.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte om ongeveer 18.02 uur ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats in botsing is gekomen met een voor hem van links naar rechts overstekende voetganger, te weten de toen 13-jarige [slachtoffer] (hierna ook aangeduid als het slachtoffer), die als gevolg van de bij deze aanrijding opgelopen verwondingen is overleden.
Deze feitelijke gang van zaken is immers in de VOA aangemerkt als het meest waarschijnlijke scenario, omdat zij bevestiging vindt in de ter plaatse op de weg, aan het voertuig van verdachte en op het lichaam van het slachtoffer aangetroffen sporen alsmede de verklaring van [getuige 2] . [getuige 2] is meerdere keren gehoord, waarbij zij steeds heeft aangegeven dat zij ten tijde van de aanrijding bij de bewuste voetgangersoversteekplaats op de Planetenweg in IJmuiden stond aan de zijde van de Voermanstraat en dat zij het slachtoffer vanaf de overkant, de voetgangersoversteekplaats zag oversteken. Haar verklaring vindt steun in andere onderzoeksbevindingen. Zo blijkt dat de indeukschade op de motorkap van de auto van verdachte van links van het midden naar het midden van de motorkap loopt, hetgeen een aanwijzing vormt dat het slachtoffer van links kwam. Ook is er vlak na de voetgangersoversteekplaats een veegspoor aangetroffen dat sterk overeenkomt met de lichtkleurige schoen van het slachtoffer, terwijl er aan de onder- en zijkant van de schoen van het slachtoffer recente slijtageplekken zitten die overeen kunnen komen met het op het wegdek aangetroffen spoor. Daarnaast lag ook de bril van het slachtoffer slechts enkele meters na de voetgangersoversteekplaats op de weg. Met betrekking tot het door de raadsman gevoerde betoog dat er tegenstrijdig is geverbaliseerd over het aantreffen van de bril, overweegt de rechtbank dat de VOA en de aanvulling daarop bezwaarlijk anders kunnen worden begrepen dan dat de bril door andere ter plaatse aanwezige politieagenten dan de opstellers van de VOA is aangetroffen en dat die agenten de plek waar zij de bril kort na het ongeval hebben gevonden, hebben gemarkeerd, terwijl verder ook niet is gebleken dat de bril is verplaatst. Van een tegenstrijdigheid is dan ook geen sprake. Tot slot ondersteunt ook het letsel aan het rechterbeen van het slachtoffer de looprichting van links naar rechts. Aan het rechterbeen van het slachtoffer zijn op een plek ter hoogte van de grille van de auto van verdachte, een tweetal parallelle lijnvormige schaafverwondingen aangetroffen en er is voornamelijk aan de linkerkant van het lichaam van het slachtoffer sprake van schaafletsel. De forensisch arts komt op basis van deze verwondingen tot de conclusie dat het het meest waarschijnlijk is dat het slachtoffer aan de rechterkant van het lichaam is aangereden en vervolgens op de linkerkant van het lichaam op het wegdek is beland. Ook deze bevindingen wijzen erop dat het slachtoffer de voetgangersoversteekplaats, bezien vanuit verdachte, van links naar rechts is overgestoken.
De verklaring van verdachte dat het slachtoffer na de voetgangersoversteekplaats
vanaf rechts plotseling en onverwachts van achter een geparkeerd staande witte bestelbus de weg is opgekomen, acht de rechtbank niet aannemelijk. Dit scenario wordt, anders dan de verdediging heeft betoogd, ook niet ondersteund door de verklaring van [getuige 1] . De verklaring van deze getuige over de plaats waarop het ongeval zou hebben plaatsgevonden, namelijk bij een witte personenauto, vermoedelijk van het merk Citroën type C1 en geparkeerd op ongeveer 29 meter vanaf de voetgangersoversteekplaats, komt namelijk niet overeen met de plaats die verdachte noemt. Verdachte heeft ter zitting immers aangegeven dat het slachtoffer vlak na een in het eerste parkeervak na de oversteekplaats geparkeerd staande witte bestelbus, de weg moet zijn opgelopen. Bovendien volgt uit de aanvullende VOA dat de door [getuige 1] genoemde plaats van oversteken technisch onmogelijk is, aangezien de auto van verdachte tot stilstand is gekomen ruim voor de achterzijde van de witte Citroën.
3.3.3
Vrijspraak van het primair tenlastegelegde
Met betrekking tot de feitelijke toedracht van het ongeval heeft de rechtbank hiervoor vastgesteld dat verdachte als bestuurder van een auto [slachtoffer] heeft aangereden terwijl zij voor verdachte vanaf links naar rechts een voetgangersoversteekplaats op de Planetenweg in IJmuiden overstak. Verdachte heeft het slachtoffer geen voorrang of vrije doorgang verleend, waar dat wel had gemoeten. De verdachte heeft daarom, algemeen gezegd, schuld aan het ongeval.
De vraag is of deze fout naar strafrechtelijke maatstaven de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van
aanmerkelijkeschuld in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Uitgangspunt voor de juridische beoordeling is dat gekeken moet worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Die moeten een
aanmerkelijke matevan verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid meebrengen om een verdachte te kunnen veroordelen voor het misdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Vaste rechtspraak is dat de ernst van de gevolgen daarbij niet de bepalende factor is.
Aan verdachte kan - zoals gezegd - verweten worden dat hij het slachtoffer dat bezig was een voetgangersoversteekplaats over te steken, niet heeft gezien. De verdachte heeft dus niet opgelet, terwijl daarvoor voldoende tijd en gelegenheid was. Andere verwijten kunnen de verdachte echter niet gemaakt worden. Zo heeft verdachte ter plaatse namelijk niet verwijtbaar te hard gereden. Verdachte is de voetgangersoversteekplaats genaderd met een snelheid van 45 kilometer per uur, althans niet is gebleken dat verdachte harder heeft gereden dan ter plaatse is toegestaan, en is direct na de aanrijding op de rem gaan staan. Hoewel verdachte vlak voor het ongeval in de auto niet handsfree zijn zoon gebeld en daarbij het telefoontoestel op de speaker op de bijrijdersstoel heeft gelegd, was dit telefoongesprek ruim twee minuten vóór het verkeersongeval beëindigd. Onderzoek heeft immers uitgewezen dat er ongeveer 2 minuten en 24 seconden zitten tussen het moment dat het telefoongesprek tussen verdachte en zijn zoon is beëindigd en het moment dat een getuige het alarmnummer heeft gebeld. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat het gebruik van de telefoon door verdachte een rol bij het ongeval heeft gespeeld.
Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de Wegenverkeerswet 1994, brengt dat alles voor de rechtbank mee dat de ondergrens voor het aannemen van aanmerkelijke schuld niet wordt gehaald in deze zaak. Dit leidt ertoe dat verdachte van het primaire verwijt moet worden vrijgesproken.
3.3.4
Bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde
De verwijtbare onoplettendheid van verdachte heeft wel evident gevaar veroorzaakt, wat betekent dat de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals subsidiair ten laste is gelegd, bewezen verklaard zal worden. Bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats, die goed was verlicht en ook duidelijk was aangegeven middels verkeersborden en zebrastrepen op het wegdek, heeft verdachte zich er onvoldoende van vergewist of deze vrij was. Vervolgens is hij deze voetgangersoversteekplaats opgereden en is hij niet gestopt voor de voetganger die vanaf zijn linkerkant op de voetgangersoversteekplaats aan kwam lopen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich met deze gedraging schuldig gemaakt aan gevaarzetting, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt nu zijn gedrag heeft geresulteerd in een ongeval met dodelijk afloop.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 25 november 2017 te IJmuiden, gemeente Velsen, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Mercedes Benz, [kenteken] , daarmee rijdende over de Planetenweg, een goed zichtbare en duidelijk aangegeven, voetgangersoversteekplaats heeft genaderd en heeft opgereden zonder zich er vooraf in voldoende mate van te vergewissen dat de weg vrij was, waarbij hij een voetganger, die op die voetgangersoversteekplaats overstak, niet heeft laten voorgaan, waardoor een zodanige botsing of aanrijding met die voetganger heeft plaatsgevonden waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer] is overleden, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf ter hoogte van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar eis rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn van berechting en om die reden strafvermindering toe te passen. Voorts heeft hij de rechtbank verzocht om rekening te houden met de overige persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto bij een duidelijk aangegeven en goed verlichte voetgangersoversteekplaats een overstekend 13-jarig meisje aangereden, met als gevolg dat zij is overleden. Het leed dat is veroorzaakt door het ongeval is groot en onherstelbaar. Voor de nabestaanden van het jonge slachtoffer is sprake van een immens en onomkeerbaar verlies. Zij staan voor de moeilijke taak het verlies van [slachtoffer] een plek in hun leven te geven.
Tegelijkertijd moet de rechtbank ook kijken naar de persoon van de verdachte. Ter zitting is gebleken dat ook verdachte zwaar gebukt gaat onder het ongeval en de dood van het meisje. Verdachte heeft meerdere malen zijn medeleven en spijt aan de nabestaanden betuigd en aangegeven open te staan voor contact indien zij dat wensen.
Van een overschrijding van de redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank stelt namelijk vast dat verdachte bij brief van 28 augustus 2019 ervan in kennis is gesteld dat de officier van justitie had besloten hem voor deze zaak te vervolgen. De rechtbank is van oordeel dat er pas op dat moment een handeling vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Wel ziet de rechtbank aanleiding om er bij de op te leggen straf rekening mee te houden dat het een feit betreft van langere tijd geleden.
De rechtbank realiseert zich terdege dat geen enkele op te leggen straf in verhouding staat tot het leed van de nabestaanden en het feit dat zij hun dochter voor altijd zullen moeten missen. De rechtbank heeft echter ook gekeken naar de straffen die normaliter voor dit soort feiten worden opgelegd, en dat zijn veelal geldboetes.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het verkeersmisdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete de meest passende straf is. Bij de bepaling van de hoogte heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde bijkomende straf passend en geboden is. Met de oplegging van een geheel voorwaardelijke rijontzegging wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht,
artikelen 5, 177, 179 WVW.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot het betalen van een geldboete van
€ 750,-(
zevenhonderd vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis;
veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
1 (een) jaar;
beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.D. Gunster, voorzitter,
mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. M. Hoendervoogt, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.F. Pomper,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2020.
mr. Gunster en mr. Koolen-Zwijnenburg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen