ECLI:NL:RBNHO:2020:9824

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
7815376 \ CV FORM 19-7642
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en buitengerechtelijke kosten in luchtvaartclaim

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Société Air France S.A. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van New York naar Parijs en aansluitend naar Amsterdam. De vlucht van New York naar Parijs (AF11) werd geannuleerd, waarna de passagier werd omgeboekt naar een KLM-vlucht. De passagier verzocht compensatie van €600,00 wegens de annulering, alsook buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De vervoerder betwistte de verschuldigdheid van de compensatie en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals een birdstrike en slechte weersomstandigheden.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de vervoerder niet kon bewijzen dat er geen andere keuze was dan annulering van de vlucht. De kantonrechter wees het verzoek van de passagier tot betaling van de hoofdsom toe, inclusief wettelijke rente vanaf de datum waarop de passagier schade had geleden. De verzoeken om buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen, omdat de passagier onvoldoende had aangetoond dat de werkzaamheden meer omvatten dan een enkele aanmaning. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, omdat de vervoerder grotendeels ongelijk kreeg.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de vervoerder verplicht is om de passagier te compenseren voor de annulering van de vlucht, en dat de passagier recht heeft op vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7815376 \ CV FORM 19-7642
Uitspraakdatum: 25 november 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
verzoekende partij
verder te noemen: de passagier
gemachtigden: mr. I.G.B. Maertzdorff en mr. M.J.R Hannink,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Société Air France S.A.
gevestigd te Parijs (Frankrijk)
verwerende partij
verder te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het vorderingsformulier (formulier A), ingekomen ter griffie op 4 juni 2019;
  • het antwoordformulier (formulier C), ingekomen ter griffie op 11 maart 2020.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van New York (JFK) naar Parijs (CDG) op 13 juli 2017 met vlucht AF11 en aansluitend van Parijs naar Amsterdam (Schiphol) op 14 juli 2017 met vlucht AF1740.
2.2.
De geplande vertrektijd van vlucht AF11 was op 13 juli 2017 om 21:50 uur (lokale tijd). De geplande aankomsttijd van vlucht AF1740 te Amsterdam was 14 juli 2017 om 13:50 uur (lokale tijd).
2.3.
Vlucht AF11 is geannuleerd. De passagier is omgeboekt naar een vlucht van KLM. Deze vlucht vertrok van New York op 14 juli 2017 (om 17:30 uur lokale tijd) en is op 15 juli 2017 om 06:33 uur (lokale tijd) te Amsterdam is aangekomen.
2.4.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder verzocht in verband met voornoemde annulering. De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De passagier verzoekt de vervoerder te veroordelen tot betaling van:
- € 600,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50 subsidiair € 108,90 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
De passagier baseert zijn verzoek op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is compensatie te betalen conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 Daarnaast maakt de passagier aanspraak op betaling door de vervoerder van de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente.
3.4.
De vervoerder betwist de verschuldigdheid en de hoogte van het verzochte. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat vlucht AF11 van New York naar Parijs is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder voert aan dat sprake is van buitengewone omstandigheden als hiervoor bedoeld. Zij voert daartoe het volgende aan. Vlucht AF11 is onderdeel van de rotatie Parijs – New York – Parijs. De rotatie is uitgevoerd met het toestel FHPJG. De aan vlucht AF11 voorafgaande vlucht is met een vertraging van 23 minuten aangevangen als gevolg van weersomstandigheden te Parijs. Tijdens het opstijgen is het toestel op de neus geraakt door een vogel. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vervoerder als productie 2 een inspectierapport overgelegd. De bemanning heeft aan boord de vereiste testen gedaan en heeft besloten door te vliegen naar New York. Tijdens de vlucht vernam de gezagvoerder dat de weersomstandigheden te New York ernstig verslechterden. Ter onderbouwing hiervan heeft de vervoerder als productie 3 en 4 een meteorologisch rapport en een verslag overgelegd. Bij aankomst bleek dat er te New York niet geland kon worden en is het toestel naar Boston uitgeweken. Te Boston moest eerst een inspectie worden uitgevoerd, alvorens er weer met het vliegtuig gevlogen mocht worden. Voorts diende er gewacht te worden op verbetering van het weer. Het was niet mogelijk de vlucht te hervatten binnen de toegestane werkuren van de bemanning. De bemanning moet de wettelijk verplichte rust in acht nemen, waardoor het niet mogelijk was om de vlucht op korte termijn te hervatten. De vervoerder heeft daarom besloten vlucht AF11 te annuleren.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat een birdstrike op een voorgaande vlucht onder omstandigheden gekwalificeerd kan worden als een buitengewone omstandigheid als bedoeld in art 5 lid 3 van de Verordening. Volgens de vervoerder heeft de birdstrike zich voorgedaan bij het opstijgen van de luchthaven te Parijs. Dit heeft de vervoerder echter niet onderbouwd. Uit productie 2 bij het verweer staat bij ‘leg’ vermeld: “BOS-JFK”. Het lijkt er daarom op dat de mededeling in dit rapport “after take off bird strike on forward right fuselage close to nose (small bird)” betrekking heeft op de vlucht van Boston naar New York. Uit het rapport blijkt ook niet dat de inspectie is uitgevoerd in Boston. Voorts is onduidelijk hoe laat het toestel in Boston is aangekomen, hoe laat met de inspectie is aangevangen en wanneer het toestel weer is vrijgegeven. De vervoerder heeft evenmin toegelicht wanneer de weersomstandigheden weer verbeterd waren, wanneer de verplichte rusttijd van de bemanning aanving en wanneer zij weer beschikbaar was. Bij gebrek aan deze gegevens staat niet vast dat, met inachtneming van de verplichte rusttijden van de bemanning, het onmogelijk was om het toestel in te zetten om vlucht AF10 alsnog - vertraagd - uit te voeren. De vervoerder heeft niet vermeld wanneer het toestel uiteindelijk in New York is gearriveerd en wat de concrete gevolgen zouden zijn van het vertraagd uitvoeren van vlucht AF11. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat er geen andere keuze resteerde dan annulering van vlucht. Aangenomen moet daarom worden dat de gemaakte keuze binnen de invloedsfeer van de vervoerder ligt en deze vormt dan ook geen buitengewone omstandigheid. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om een gedupeerde passagier te compenseren.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft de vervoerder niet aannemelijk gemaakt dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5 lid 3 van de Verordening. De vraag of de annulering ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen door de vervoerder niet voorkomen had kunnen worden behoeft geen bespreking meer. Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal het verzoek tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen.
4.6.
De vervoerder betwist de wettelijke rente verschuldigd te zijn over de hoofdsom. Anders dan de vervoerder is de kantonrechter van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is met ingang van de datum waarop de passagier schade heeft geleden. Deze schade wordt zowel geleden door passagiers van geannuleerde vluchten als door passagiers van vertraagde vluchten, indien de tijd om hen naar hun bestemming te vervoeren langer duurt dan oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij is vastgesteld (Sturgeon-arrest van het Hof van 19 november 2009 in de gevoegde zaken C‑402/07 en C-432/07). Zoals de vervoerder heeft aangevoerd, heeft het Hof in het Nelson-arrest van 23 oktober 2012 (C-581/10) overwogen dat met een vertraagde vlucht gepaard gaand tijdverlies niet als “schade voortvloeiend uit vertraging” in de zin van artikel 19 van het Verdrag van Montreal kan worden aangemerkt en daarmee niet binnen de werkingssfeer van artikel 29 van dat Verdrag kan vallen. Dat laat echter onverlet dat sprake kan zijn van schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De compensatie betreft een vordering tot vergoeding van forfaitair berekende schade als bedoeld in artikel 6:74 lid 1 BW. Deze schade is gelet op artikel 6:83 sub b BW terstond opeisbaar. Het verzuim treedt dus zonder ingebrekestelling in op het moment dat de schade geacht wordt te zijn geleden. Gelet hierop zal de wettelijke rente worden toegewezen zoals gevorderd, te weten vanaf de datum waarop de passagier oorspronkelijk op de eindbestemming zou aankomen.
4.7.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten verzocht. Omdat het onderhavige verzoek geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De vervoerder heeft dit verzoek gemotiveerd betwist. De passagier heeft hiertegenover onvoldoende aangetoond en onderbouwd dat de verrichte werkzaamheden meer hebben omvat dan de verzending van een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning. Het verzoek tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten (en de daarover gevorderde rente) moet daarom worden afgewezen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt. De verzochte rente over de toe te wijzen proceskosten en de nakosten is niet toewijsbaar met ingang van 26 juli 2017 omdat de vervoerder ten aanzien van deze kosten dan nog niet in verzuim is, zodat aan de eisen van art. 6:119 BW niet is voldaan. De verzochte rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking.
4.9.
Op verzoek van de passagier zal een certificaat als bedoeld in artikel 20 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 861/2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen aan deze beschikking worden gehecht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op € 231,00 aan griffierecht en € 120,00 aan salaris gemachtigde en veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 60,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van deze beschikking tot aan de dag van de algehele voldoening.
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking staat geen hoger beroep open