7.3.Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte betrokken is geweest bij een ruzie waarbij hij de confrontatie niet uit de weg is gegaan en [slachtoffer 1] met een groot mes heeft gestoken. Hierbij is [slachtoffer 1] in zijn borst, buik en bovenbeen geraakt en heeft hij twee klaplongen en een gebroken rib opgelopen. Dit is een zeer ernstig feit, waarbij er van geluk mag worden gesproken dat dit incident niet heeft geleid tot de dood van [slachtoffer 1] . Naast letsel hebben dit soort feiten vaak grote gevolgen voor de slachtoffers. Zo lijden zij vaak langdurig aan angsten, nachtmerries en/of herbelevingen en kunnen zij lang problemen ervaren in hun dagelijks functioneren.
Daarnaast heeft verdachte in een woning ingebroken. Hij heeft een steen door de ruit gegooid en is door het gat naar binnen geklommen. Vervolgens is hij in de woning op zoek gegaan naar waardevolle spullen en heeft hij deze klaargezet om mee te nemen. De politie is echter gekomen toen hij nog in de woning was, zodat het is gebleven bij een poging woninginbraak. Slachtoffers ondervinden veel nadelige gevolgen van woninginbraken. Doorgaans, zoals ook in dit geval, is er forse schade aangericht en moet er veel geregeld worden om alles weer in de oude staat te brengen. Daarnaast voelen slachtoffers zich vaak lang onveilig doordat iemand ongewenst in hun woning is geweest en hun kasten en eigendommen heeft doorzocht, terwijl mensen zich in hun eigen huis juist veilig moeten kunnen voelen. Ook voor de omwonenden brengen woninginbraken gevoelens van onveiligheid mee.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het Uittreksel Justitiële Documentatie op naam van verdachte van 26 oktober 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder veroordeeld is;
- het voorlichtingsrapport over verdachte van de Raad voor de Kinderbescherming van 3 november 2020 en
- het psychologisch rapport van [GZ-psycholoog] ., GZ-psycholoog, onder supervisie van [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, van 29 oktober 2020.
Laatstgenoemd rapport houdt onder meer, kort en zakelijk weergegeven, het volgende in:
Bij verdachte is sprake van een tweetal stoornissen en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met vermijdende trekken. Ook heeft hij te maken met een (fors) disharmonisch intelligentieprofiel. De problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Verdachte staat onvoldoende in contact met (negatieve) gevoelens, waardoor hij moeite heeft om in stressvolle situaties een passende oplossing te vinden. Dit past bij de aanpassingsstoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met vermijdende trekken. Verdachte denkt onvoldoende na over de gevolgen van zijn gedrag, wat wordt versterkt door zijn achterblijvende handelingsvaardigheden en beperkte morele ontwikkeling. Vanwege de veronderstelde doorwerking van de problematiek wordt geadviseerd verdachte de poging tot doodslag in verminderde mate toe te rekenen.
Ten aanzien van de poging woninginbraak onthoudt de onderzoeker zich van advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid, aangezien er vanwege de grotendeels ontkennende houding van verdachte slechts beperkt zicht is gekomen op een eventuele doorwerking van bovenstaande stoornissen en/of eventuele drijfveren. Er zijn verschillende factoren, voortkomend uit de problematiek van verdachte, die bijdragen aan een verhoogd recidiverisico. Daarnaast kunnen de omgang met antisociale jongeren en het gebrek aan motivatie ten opzichte van behandeling de kans op recidive mogelijk verhogen. Hoewel er meerdere beschermende factoren worden gezien die het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst zouden kunnen verminderen, laat verdachte zien onvoldoende in staat te zijn om zijn emoties te reguleren en is zijn probleemoplossend vermogen beperkt. Alles overziend wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag als matig ingeschat zonder verdere begeleiding of behandeling.
Verwacht wordt dat psychologische behandeling nodig is voor gedragsverandering. Voor de uitvoering van de behandeling is een gespecialiseerde ambulante (forensische) zorginstelling geadviseerd, zoals Fivoor of een soortgelijke instelling. Eveneens wordt voortzetting van het jeugdreclasseringstraject en de 075 coach van belang geacht om toe te werken naar een positieve schoolgang, en voldoende toezicht op zijn activiteiten buitenshuis. De voorgestelde begeleiding en de behandeling kunnen worden opgenomen als bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel. Ondanks de beperkte motivatie van verdachte voor behandeling, wordt verwacht dat het kader van bijzondere voorwaarden voldoende externe motivatie zal geven.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook voor de poging tot diefstal verminderd toerekeningsvatbaar te achten is. De stoornis en bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling die bij verdachte zijn vastgesteld zijn immers structureel van aard. De rechtbank is daarom van oordeel dat zij ook bij de poging woninginbraak hebben doorgewerkt in zijn keuzes en handelingen.
Ter zitting heeft de jeugdreclasseringswerker aangegeven dat verdachte zich goed houdt aan de afspraken. Voortzetting van het contact met de jeugdreclassering is nodig, en naar verwachting ook nuttig. De jeugdreclassering acht het noodzakelijk dat het contactverbod met [slachtoffer 1] en [getuige 1] voortduurt. Het contact met een IFA-coach is, gelet op de wachtlijsten voor een IFA-coach, vervangen door contact met een coach van 075, die goed bij verdachte aansluit. Het is wenselijk dat dit contact wordt voortgezet. Het elektronisch toezicht hoeft alleen nog getoetst te worden voor zover het de avondklok betreft.
Ook de Raad is van mening dat de adviezen van de psycholoog met betrekking tot behandeling dienen te worden opgevolgd. Onder meer moet verdachte door behandeling meer zicht krijgen op zijn negatieve emoties en moeten zijn coping vaardigheden versterkt worden. De Raad vindt een werkstraf naast de intensieve behandeling die verdachte dient te volgen om herhaling te voorkomen, geen meerwaarde hebben. Daarbij komt dat verdachte ook reeds ongeveer een maand in voorarrest heeft gezeten.
Namens de Raad is ter zitting nog aangegeven dat het elektronisch toezicht bij het opstellen van het rapport is geschaard onder toezicht van de jeugdreclassering. Daarom is het in het rapport niet als afzonderlijke voorwaarde opgenomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorts acht de rechtbank nodig dat verdachte wordt begeleid door de coach van 075, of een soortgelijke coach, en dat hij meewerkt aan behandeling door een gespecialiseerde GGZ-instelling. Daarnaast acht de rechtbank een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] en met getuige [getuige 1] noodzakelijk. Dit alles zal als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de straf worden verbonden.
Voorts acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte onmiddellijk overgaat van een situatie met elektronisch toezicht naar een veel minder intensieve vorm van begeleiding door de jeugdreclassering. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de avondklok met het elektronisch toezicht maximaal nog één maand zal worden voortgezet, waarbij het aan de jeugdreclassering is om te bepalen wanneer het toezicht binnen die maand daadwerkelijk beëindigd kan worden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat verdachte zich sinds hij uit de voorlopige hechtenis is geschorst, heeft gehouden aan strenge voorwaarden, waaronder elektronisch toezicht. Daarbij is hij door de coronamaatregelen vrijwel continu binnen geweest, omdat hij online in plaats van op school onderwijs heeft gevolgd.
Nu de rechtbank verdachte een fors voorwaardelijk deel aan jeugddetentie zal opleggen, en verdachte intensief aan behandeling en begeleiding zal moeten meewerken, ziet de rechtbank geen toegevoegde waarde in het opleggen van een werkstraf.