ECLI:NL:RBNHO:2020:9788

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
15-218502-13 en 15-174527-19
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging wegens verjaring en veroordeling voor poging tot doodslag en zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 november 2020 uitspraak gedaan in twee strafzaken tegen een verdachte, die onder andere werd beschuldigd van mishandeling en poging tot doodslag. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor het feit dat onder parketnummer 15-218502-13 was ten laste gelegd, omdat het recht tot strafvordering was vervallen door verjaring. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van een oproeping voor een OM-zitting niet kon worden aangemerkt als een daad van vervolging, waardoor de verjaringstermijn was verstreken. Voor het tweede parketnummer, 15-174527-19, werd de verdachte echter wel veroordeeld. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 19 juli 2019 in Hoorn de keel van het slachtoffer had dichtgeknepen en daarbij meerdere voortanden had losgetrokken. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte door een geestelijke afwijking niet in staat was om opzet te hebben. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte aansprakelijk stelde voor de materiële en immateriële schade die het slachtoffer had geleden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-218502-13 en 15-174527-19 (P)
Uitspraakdatum: 25 november 2020
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 november 2020 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .
De politierechter heeft de zaak onder het parketnummer 15-174527-19 ter terechtzitting van 1 oktober 2020 naar deze kamer verwezen.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J.V. van Venrooij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 15-218502-13
hij op of omstreeks 1 augustus 2013 te Hoorn opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1] ), door die [slachtoffer 1] meerdere malen, althans eenmaal te slaan en/of te schoppen tegen zijn lichaam, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
parketnummer 15-174527-19
feit 1
hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, danwel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met zijn hand(en) de keel van voornoemde [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel van voornoemde [slachtoffer 2] heeft dichtgeknepen/dichtgeduwd (gehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Hoorn aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere losse tanden, althans gebitschade, heeft toegebracht door met (kracht) zijn duim, althans een vinger, uit de mond van die [slachtoffer 2] te trekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 juli 2019 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) zijn duim, althans een vinger, uit de mond van die [slachtoffer 2] heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

2.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging ten aanzien van het onder parketnummer 15-218502-13 ten laste gelegde feit
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, nu het recht tot strafvordering wegens verjaring is komen te vervallen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op 10 november 2014 heeft het Openbaar Ministerie een brief aan verdachte toegezonden waarin is medegedeeld dat de oproeping voor de OM-zitting wordt ingetrokken en de zaak zal worden behandeld op een ander soort zitting. Op deze datum is de verjaring gestuit. Vervolgens is de verjaring opnieuw gestuit bij brief van 7 oktober 2019, waarin aan verdachte wordt medegedeeld dat de officier van justitie heeft besloten om verdachte te vervolgen en op 9 oktober 2020 bij het uitbrengen van de dagvaarding.
Oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich op 1 augustus 2013 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Indien verdachte schuldig wordt bevonden aan dit misdrijf, kan hem een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie worden opgelegd. De termijn van verjaring is aangevangen op 2 augustus 2013. In artikel 70, eerste lid, sub 2ᵒ Sr is bepaald dat het recht tot strafvordering door verjaring vervalt in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 72, eerste lid Sr stuit elke daad van vervolging de verjaring.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de brief van 10 november 2014 van het Openbaar Ministerie waarin aan verdachte wordt medegedeeld dat de oproeping voor de OM-zitting wordt ingetrokken en de zaak zal worden behandeld op een ander soort zitting, niet worden aangemerkt als een daad van vervolging nu dit geen formele daad uitgaande van het Openbaar Ministerie of rechter om in de fase voorafgaand aan de tenuitvoerlegging tot een (uitvoerbare) rechterlijke beslissing te geraken betreft. Dat betekent dat het recht tot strafvordering op 2 augustus 2019 is vervallen door verjaring. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 15-218502-13 ten laste gelegde feit.
2.2.
Voorvragen parketnummer 15-174527-19
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie kan worden ontvangen in de vervolging ten aanzien van de onder parketnummer 15-174527-19 ten laste gelegde feiten en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsmotivering
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het opzet bij verdachte heeft ontbroken, omdat sprake was van een zodanige ernstige geestelijke afwijking, dat aangenomen moet worden dat verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Verdachte kan zich niets herinneren van de ten laste gelegde geweldshandelingen en stelt dat hij een black-out heeft gehad.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier wel een enkele aanwijzing dat verdachte een black-out heeft gehad waardoor hij aan het geweldsincident geen herinnering heeft. Het dossier bevat echter geen aanwijzing dat sprake was van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken geweest.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde zware mishandeling heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat door toedoen van verdachte meerdere tanden zijn losgeraakt bij het slachtoffer. De raadsman heeft erop gewezen dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hier niets over hebben verklaard. Ook had verdachte geen verwondingen aan zijn duim of andere vingers. Daarnaast is de gebitsschade bij het slachtoffer pas een dag na het ten laste gelegde feit door een arts geconstateerd.
De rechtbank verwerpt ook dit verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt. De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte het slachtoffer vast had bij haar keel en dat verdachte een duim of een vinger in de mond van het slachtoffer stopte. Nadat verdachte het slachtoffer had losgelaten zag de getuige dat het slachtoffer bloed in haar mond had en dat er enkele tanden los zaten. Verbalisant [verbalisant] heeft binnen 15 minuten na afloop van het incident in de mond gekeken van het slachtoffer en gezien dat haar twee rechter voortanden los zaten terwijl zij deze met haar vingers aanraakte. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het letsel aan het slachtoffer heeft toegebracht. De omstandigheid dat bij verdachte geen verwondingen zijn aangetroffen aan zijn duim of andere vingers doet hieraan niet af.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
feit 1
hij op 19 juli 2019 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met zijn handen de keel van voornoemde [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en vervolgens de keel van voornoemde [slachtoffer 2] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op 19 juli 2019 te Hoorn aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere losse tanden heeft toegebracht door zijn duim uit de mond van [slachtoffer 2] te trekken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
voortgezette handeling van
feit 1: poging tot doodslag
feit 2 primair: zware mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht een taakstraf voor de duur van 240 uren op te leggen met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman acht het gelet op de medische toestand van verdachte, het feit dat de voorlopige hechtenis is geschorst en verdachte zich gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de daaraan gestelde voorwaarden heeft gehouden, niet passend aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en zware mishandeling. Verdachte heeft het slachtoffer met beide handen bij haar keel vastgepakt en haar keel dichtgeknepen en enige tijd dichtgeknepen gehouden, waardoor zij geen lucht kreeg. De omstandigheid dat het slachtoffer dit niet met dood heeft moeten bekopen, is geenszins aan verdachte te danken, maar aan adequaat ingrijpen van omstanders. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer. Verdachte heeft met zijn duim meerdere voortanden van het slachtoffer losgetrokken. Verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en letsel en gevoelens van angst bij haar veroorzaakt. Uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding en de slachtofferverklaring komt naar voren dat het slachtoffer nog steeds dagelijks last van de gevolgen van de feiten ondervindt en dat naast het fysieke letsel ook de psychische gevolgen voor haar ingrijpend zijn geweest en nog steeds zijn. Nog afgezien van de gevolgen voor het slachtoffer, draagt dergelijk geweld, zeker nu dit heeft plaatsgevonden op een dagbesteding, terwijl meerdere mensen hier getuige van waren, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving. Ter zitting heeft verdachte nauwelijks empathie getoond richting het slachtoffer. Een oprechte spijtbetuiging heeft de rechtbank niet gehoord.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 9 oktober 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van een geweldsdelict tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van de volgende, de persoon van de verdachte betreffende stukken:
- een trajectconsult van 5 augustus 2019 van M. Wiznitzer, psychiater;
- een voortgangsverslag van 5 november 2019 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Heerhugowaard;
- een trajectconsult van 16 december 2019 van S.C.J. Frehe, psychiater;
- een reclasseringsadvies van 25 september 2020 van [reclasseringswerker] als reclasseringswerker verbonden aan GGZ Fivoor Heerhugowaard.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte slaat de rechtbank acht op het volgende. Verdachte is gediagnosticeerd met kanker, heeft veel medische behandeling nodig en kent een uiterst onzekere toekomst. Desondanks zal de rechtbank verdachte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Immers, het betreffen zeer ernstige feiten die een enorme impact op het leven van het slachtoffer hebben. Verdachte heeft daarbij geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en nauwelijks empathie richting het slachtoffer getoond. Dit alles neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Voor een door de raadsman bepleitte taakstraf is geen enkele ruimte. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar moet worden opgelegd.

7.Vorderingen benadeelde partij

parketnummer 15-218502-13
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.871,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële (€ 1.371,00) en immateriële (€ 1.500,00) schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
parketnummer 15-174527-19
De gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , mr. M. Stam, heeft namens haar een vordering tot schadevergoeding van € 19.910,70 ingediend tegen verdachte wegens materiële
(€ 11.910,70) en immateriële (€ 8.000,00) schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit:
- verlies verdienvermogen € 1.620,00;
- huishoudelijke hulp € 3.096,00;
- medische kosten bestaande uit:
- eigen risico zorgkosten 2019 € 360,56
- eigen risico zorgkosten 2020 € 126,10
- tandartskosten € 6.579,42 (€ 4.038,90, € 1.556,24 en € 984,28);
- reiskosten € 128,62.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, met uitzondering van de tandartskosten van € 1.556,24, aangezien dit bedrag tweemaal is meegenomen in de vordering, voor toewijzing vatbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente over het gevorderde bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de schade niet eenvoudig is vast te stellen en nader onderzoek daarvan een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 5.787,52 (verlies verdienvermogen € 1.620,00, tandartskosten € 4.038,90 en reiskosten € 128,62) rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde feiten. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dit deel van de vordering meer debat tussen partijen vergt en dat dit een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging doodslag en zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 45, 56, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 15-218502-13 ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 13.787,52 (dertienduizend zevenhonderdzevenentachtig euro en tweeënvijftig cent), bestaande uit € 5.787,52 als vergoeding voor de materiële schade en
€ 8.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
19 juli 2019tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 2]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 13.787,52 (dertienduizend zevenhonderdzevenentachtig euro en tweeënvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal
103 (honderddrie) dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
19 juli 2019tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van der Heijden, voorzitter,
mr. G.C. Koelman en mr. M.E. Hinskens-van Neck, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 november 2020.
mr. Hinskens-van Neck is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.