ECLI:NL:RBNHO:2020:9766

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
7859930 \ CV EXPL 19-9007
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor geannuleerde vlucht en de verplichtingen van de vervoerder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een passagier en de luchtvaartmaatschappij Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft. De passagier had een vordering ingesteld wegens de annulering van zijn vlucht LH2303 van Amsterdam naar München op 26 januari 2018. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen en vertragingen. De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk gewijzigde slottijden door weersomstandigheden.

De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering uitsluitend het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. De rechter stelde vast dat de passagier recht had op compensatie, omdat de vervoerder niet had bewezen dat de annulering onvermijdelijk was. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe en veroordeelde de vervoerder tot betaling van € 250,00, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen bij annuleringen en de rechten van passagiers onder de Europese regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 7859930 \ CV EXPL 19-9007
Uitspraakdatum: 16 december 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiser
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. D.E. Lof
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. E.C. Douma

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 14 mei 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren op 26 januari 2018 van Amsterdam naar München (Duitsland) met vluchtnummer LH2303 en aansluitend van München naar Ancona (Italië).
2.2.
Vlucht LH2303 is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 37,50 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is de passagier te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op het verweer wordt - voor zover relevant - bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Gesteld, noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i of ii van de Verordening. De vervoerder heeft wel aangevoerd dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder c sub iii van de Verordening voordoet, omdat de passagier met een tijdverlies van minder dan 2 uur in Bologna is aangekomen. Dit verweer wordt verworpen. De vlucht naar Bologna is immers door de passagier zelf aangevraagd en niet door de vervoerder aangeboden. Vast staat dat de vlucht die de vervoerder wél heeft aangeboden pas de volgende dag zou vertrekken. De kantonrechter oordeelt voorts dat de passagier weliswaar een vervangende vlucht naar een andere luchthaven heeft geaccepteerd, maar dat hieruit niet volgt dat de eindbestemming van de oorspronkelijk geboekte vlucht is gewijzigd. De vervoerder bleef daarom gehouden om de passagier naar Ancona te vervoeren. Gelet op het voorgaande geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
Nu het een geannuleerde vlucht betreft, is het voor de vraag of compensatie is verschuldigd niet van belang hoe laat de passagier uiteindelijk op de eindbestemming is aangekomen. De kantonrechter gaat daarom voorbij aan het verweer van de vervoerder dat de passagier niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht (de kantonrechter begrijpt: de stelplicht) door niet te vermelden hoe laat hij in welke plaats is aangekomen.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder voldoende heeft onderbouwd dat de voorafgaande vlucht van München naar Amsterdam (vluchtnummer LH2302) gewijzigde slottijden toegewezen heeft gekregen vanwege de weersomstandigheden te Amsterdam. De passagier heeft dit ook niet betwist. De door de luchtverkeersleiding opgelegde slottijden kunnen gezien worden als een besluit van de luchtverkeersleiding gericht aan een specifiek toestel op een specifieke dag in de zin van de Verordening, zodat deze een buitengewone omstandigheid kunnen opleveren. Onvoldoende is echter gebleken dat vlucht LH2302 vanwege de gewijzigde slottijden alleen kon worden geannuleerd en niet alsnog, zij het met vertraging, kon worden uitgevoerd. Volgens de vervoerder kon het in redelijkheid niet worden gevergd om het vliegtuig en de bemanning zo lang “vast te houden” totdat de vluchten LH2302 en LH2303 wellicht toch nog, met veel tijdsverlies, zouden kunnen worden uitgevoerd. Het was dan volgens de vervoerder niet zeker of en zo ja deze vluchten zouden kunnen worden uitgevoerd, terwijl in elk geval zeker was dat andere, door het vliegtuig uit te voeren vluchten dan ook met grote vertragingen zouden worden uitgevoerd. De vervoerder heeft echter niet onderbouwd dat het uitvoeren van de vlucht zou hebben geleid tot een (ernstige) verstoring van de dienstregeling of een onaanvaardbaar offer voor de vervoerder. De kantonrechter komt tot de conclusie dat de vervoerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gewijzigde slottijden ertoe hebben geleid dat er geen andere optie was dan de voorgaande vlucht te annuleren. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om een gedupeerde passagier te compenseren. Het beroep van de vervoerder op (doorwerking van) buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de annulering ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet kon worden voorkomen.
4.5.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Nu de onderhavige vordering geen betrekking heeft op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat kosten zijn gemaakt dan wel (voldoende) werkzaamheden zijn verricht anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak, waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding plegen in te sluiten.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 104,39;
griffierecht € 81,00
salaris gemachtigde € 144,00
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter