ECLI:NL:RBNHO:2020:9747

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2432
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand wegens overtreding noodverordening COVID-19

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, handelend onder de naam [verzoeker 2], had een verzoek ingediend om zijn bedrijfspand te heropenen na sluiting door de voorzitter van de veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland. De sluiting was opgelegd op basis van de Noodverordening COVID-19, die samenkomsten verbood. Verweerder had op 2 april 2020 het pand gesloten, en deze sluiting werd later verlengd tot 20 mei 2020. Verzoeker stelde dat hij niet meer dan twaalf mensen in zijn pand had toegelaten en dat hij niet commercieel handelde. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er sprake was van een samenkomst in strijd met de Noodverordening, en dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van het pand niet onevenredig was, maar dat de motivering voor de duur van de sluiting onvoldoende was. Desondanks werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de sluiting op 20 mei 2020 zou aflopen en er geen spoedeisend belang was aangetoond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/2432

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 mei 2020 in de zaak van tussen

[verzoeker 1] , handelend onder de naam [verzoeker 2] , te [vestigingsplaats] , verzoeker
gemachtigde: mr. T.G.M. Houben, advocaat te Amsterdam,
en

de voorzitter van de veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland, verweerder

gemachtigde: mr. G.M. Pierik, advocaat te Haarlem.

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 april 2020 de inrichting, handelend onder de naam [verzoeker 2] , gevestigd aan de [het pand] (hierna: het pand) gesloten. Op 6 april 2020 heeft verweerder het besluit schriftelijk vastgelegd. Daarbij heeft hij vermeld dat de sluiting geldt voor de duur dat de Noodverordening COVID-19 Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland van kracht is en dat dat concreet inhoudt tot en met 28 april 2020.
Bij besluit van 24 april 2020 heeft verweerder het besluit van 2 april 2020, vastgelegd op 6 april 2020, gewijzigd en de sluiting verlengd tot en met 20 mei 2020.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 29 april 2020 gevraagd om in verband met dat besluit een voorlopige voorziening te treffen waardoor zijn inrichting wordt heropend. Hij heeft bij het verzoek een bezwaarschrift gevoegd, gericht aan verweerder, dat is gedateerd 24 april 2020.
De rechtbank heeft het verzoek en het daarbij gevoegde bezwaarschrift op 29 april 2020 in kopie aan verweerder gezonden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 mei 2020 met een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel mondeling behandeld. Verzoeker heeft daaraan in persoon deelgenomen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens nam daaraan namens verweerder deel de heer Abdi Awad werkzaam als juridisch medewerker in dienst van verweerder.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak. Op 26 maart 2020 heeft verweerder de Noodverordening COVID-19 Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland, d.d. 26 maart 2020, vastgesteld. Op 2 en 29 april 2020 en op 11 mei 2020 heeft verweerder gewijzigde versies van die verordening vastgesteld. Hierna zullen die verordeningen worden aangeduid als “Noodverordening”, voor zover nodig met vermelding van de relevante versie.
2. Verweerder betwist dat het bezwaarschrift bij hem is binnengekomen, maar heeft verzocht het bezwaarschrift op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht aan hem door te zenden. Voor zover nog relevant, merkt de voorzieningenrechter de doorzending van (de kopie van) het bezwaarschrift van 24 april 2020 aan als zodanige doorzending.
3.1
Verzoeker heeft zijn bedrijf geregistreerd als een cateringbedrijf, maar is met die activiteit nog niet daadwerkelijk begonnen. Hij is huurder en gebruiker van het pand. Het pand bestaat uit twee verdiepingen. Op de begane grond zijn (ver)bouwwerkzaamheden gaande. Op de eerste verdieping staan, althans stonden op 1 en 2 april 2020, zitbanken, salontafeltjes, een tv, kasten, een keukenblok en waterpijpen.
3.2
Verweerder heeft een zogenaamde “bestuurlijke rapportage” ontvangen, opgemaakt door de politie, eenheid Noord-Holland, District Zaanstreek, Basisteam Zaanstad, die de politie bij brief van 1 april 2020 aan verweerder heeft toegestuurd. In de bestuurlijke rapportage is – kort samengevat – als bevinding van de politie weergegeven dat er in de nacht van 30 op 31 maart 2020 meerdere auto’s voor het pand stonden geparkeerd, dat er die avond diverse keren personen het pand in- en uitliepen en dat er personen voor de roldeur/toegangsdeur van het pand stonden. Voorts is in de rapportage weergegeven dat de politie op 1 april 2020 om 2.25 uur weer activiteit rondom het pand heeft waargenomen. Zo liepen er mensen het pand in en uit, stonden er mensen voor de toegangsdeur, heeft de politie acht verschillende auto’s bij het pand waargenomen, nam de politie beweging waar van mensen achter de ramen van de bovenverdieping en nam de politie meerkleurig licht waar door die ramen. Daarna is, toen de politie op weg ging naar het pand, onder meer waargenomen dat ongeveer achtpersonen het pand overhaast verlieten. Bij het binnentreden van het pand is vervolgens op de begane grond onder meer een barbecue met gloeiende kolen aangetroffen en een zoete lucht waargenomen, die de politie herkende als geur afkomstig van shisha roken. Boven trof de politie een ruimte aan met twee tv’s, banken, tafeltjes en krukjes en negentien shishapijpen, waarvan meerdere een gebruikte indruk maakten. Verzoeker heeft volgens de rapportage toen verklaard - voor zover van belang- dat hij soms met vrienden in het pand zit, maar dat hij nooit meer dan twaalf mensen toeliet.
3.3
Verzoeker heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat zich in de nacht van 30 op 31 maart 2020 en op 1 april 2020 meerdere mensen (een stukadoor en een schilder en drie vrienden) in het pand bevonden en dat hij met die mensen op de bovenverdieping waterpijp (shisha) heeft gerookt.
4.1
Verweerder legt aan de sluiting ten grondslag dat verzoeker artikel 2.1 van de Noodverordening heeft overtreden [1] . Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Noodverordening, versie 26 maart 2020 - zoals die gold ten tijde van de sluiting - volgt dat samenkomsten, behoudens de in het tweede lid opgesomde gevallen, verboden zijn. Ook in de versie van 11 mei 2020 zijn dergelijke samenkomsten nog verboden.
4.2
De waarnemingen in de bestuurlijke rapportage rechtvaardigen de conclusie dat er in de avond/nacht van 30 op 31 maart en van 31 maart op 1 april sprake was van een samenkomst in de zin van artikel 2.1, eerste lid, van de Noodverordening omdat er meerdere personen tegelijk samenkwamen in een ruimte. Daarbij kan in het midden blijven of sprake was van een al niet commerciële samenkomst in een shishalounge, zoals verweerder veronderstelt, of dat slechts sprake zou zijn van samenzijn van verzoeker met vrienden, de stukadoor en de schilder in het bedrijfspand, zoals verzoeker stelt. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de definitie van samenkomsten als opgenomen in de Noodverordening van 26 maart 2020, die luidt: openbare samenkomsten en vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, samenkomsten in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, alsmede in vaartuigen, en samenkomsten buiten de publieke ruimte. In de toelichting wordt daarbij als voorbeeld gegeven een ‘coronafeestje’ in garages of loodsen. Als sprake was van een samenkomst zoals verzoeker die beschrijft, kan de samenkomst met een zodanig ‘feestje’ – hij noemt het zelf ‘chillen’ - op één lijn worden gesteld. De vergelijking met het ontvangen van een enkele vriend thuis, zoals verzoeker nog heeft aangevoerd, dat wellicht niet onder het samenkomstverbod zou vallen, gaat in elk geval niet op. Als sprake was van een commerciële shishalounge, zoals verweerder stelt, dan zou de samenkomst bovendien onder het verbod van artikel 2.3 van de Noodverordening vallen, omdat een commerciële shishalounge redelijkerwijze op één lijn gesteld kan worden met een eet- of drinkgelegenheid of een coffeeshop.
4.3
De samenkomst als geconstateerd valt niet onder één van de van het verbod uitgezonderde samenkomsten als bedoeld in artikel 2.1 tweede lid, van de Noodverordening(en). Verweerder heeft zich dus – naar voorlopig oordeel - terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker artikel 2.1, eerste lid, van de Noodverordening heeft overtreden. Verweerder was daarom bevoegd om handhavend op te treden.
5.1
Verweerder heeft gesteld dat hij op grond van artikel 176 van de Gemeentewet in combinatie met artikel 2.1, eerste lid, van de Noodverordening en artikel 125 van de Gemeentewet bevoegd is om handhavend op te treden door middel van uitoefening van bestuursdwang in de vorm van sluiting van het pand, maar heeft de voorzieningenrechter van de juistheid van dat standpunt niet kunnen overtuigen. Nog daargelaten dat aan verweerder vóór de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid op 22 april 2020 de bevoegdheid als bedoeld in artikel 125 van de Gemeentewet (nog) niet was toegekend en bovendien die bepaling in beginsel niet ziet op het sluiten van woningen en lokalen, biedt artikel 176 van de Gemeentewet, waar verweerder in het besluit alleen naar verwijst, alleen de bevoegdheid om een noodverordening vast te stellen en niet om woningen of lokalen te sluiten. Omdat de voorzieningenrechter er echter vooralsnog van uit gaat dat verweerder de bevoegdheid om tot sluiting van een pand over te gaan kan baseren op artikel 174a van de Gemeentewet, als aan de daarin vermelde vereisten is voldaan, ziet de voorzieningenrechter geen grond om te oordelen dat verweerder zonder daartoe bevoegd te zijn, is overgegaan tot sluiting van het pand. De voorzieningenrechter wijst er in dit verband op dat verweerder, zoals hij ter zitting terecht heeft aangevoerd, bevoegd is om de grondslag van het handhavend optreden in bezwaar te verduidelijken, althans de motivering te verbeteren. Vooralsnog is de motivering niet toereikend.
5.2
Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de omstandigheden van het geval geen aanleiding hoeven zien om initieel van handhavend optreden af te zien. Sluiting van het pand is gelet op het daarmee te dienen belang, het beteugelen van het Corona-virus, op zichzelf in beginsel niet onevenredig. Daarvoor is met name redengevend dat verzoeker er tot aan de zitting geen blijk van heeft gegeven in te zien dat hij met het organiseren van de shisha-rookbijeenkomsten evident de regels van de Noodverordening overtrad met ofwel het exploiteren van een commerciële shisha-lounge ofwel bijeenkomsten die op een lijn moeten worden gesteld met een “corona-feestje”. De voorzieningenrechter merkt daar nog bij op dat verzoeker wel heeft gesteld dat hij op 31 maart 2020 om circa 17.15 uur telefonisch bij de gemeente Zaanstad zou hebben geïnformeerd of de door hem ondernomen activiteit in overeenstemming was met de Noodverordening en de gemeente bevestigend zou hebben geantwoord, maar die stelling heeft hij tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk gemaakt. Zijn onderbouwing gaat niet verder dan een rekeningspecificatie met betrekking tot een telefoongesprek op dat moment, dat zou zijn gevoerd met de gemeente. Dat van de zijde van verweerder in dat gesprek rechtens relevant is toegezegd dat hij de activiteit mocht verrichten zoals zich daadwerkelijk de avond/nacht ervoor en de nacht erna heeft voorgedaan, heeft hij derhalve niet onderbouwd. In het licht van voormelde vaststellingen is dat ook zeer onwaarschijnlijk.
6. Alhoewel niet alleen de bevoegdheid tot sluiting van het pand maar ook het bepalen van de duur daarvan een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft, ontslaat dit verweerder niet van de verplichting om de duur van de sluiting en verlenging daarvan toereikend te motiveren. Daarbij kan verweerder betrekken de ernst van de overtreding en, in samenhang daarmee, de verwachting omtrent de tijd die nodig zal zijn een situatie te bereiken waarin de sluiting van het pand kan worden opgeheven zonder een te groot risico op herhaling van de overtreding.
7. Verweerder heeft aanvankelijk slechts aanleiding gezien voor sluiting tot en met 28 april 2020. Voor de duur van de sluiting en de verlenging daarvan daarna heeft hij slechts verwezen naar de duur van de (verlengde) noodverordening(n). Daarmee heeft verweerder niet aan zijn motiveringsplicht op dit punt voldaan. Bij verlenging moet verweerder de dan relevante omstandigheden in kaart brengen en kan hij, zoals hij ter zitting nog heeft aangevoerd, niet zonder nader onderzoek van zijn kant de maatregel verlengen.
8. De voorzieningenrechter ziet in het geconstateerde motiveringsgebrek evenwel onvoldoende grond om een voorlopige voorziening te treffen. Redengevend hiervoor is dat de maatregel op 20 mei 2020 afloopt. Verweerder zal een nieuwe afweging moeten maken en actief de relevante omstandigheden in kaart moet brengen als hij een verlenging zou overwegen. Verweerder dient de opstelling van verzoeker opnieuw te beoordelen. Hij kan ook nagaan of er garanties zijn of kunnen worden gesteld, die meebrengen dat verzoeker in het vervolg het pand alleen voor legitieme bedrijfsactiviteiten gebruikt. Daarbij komt dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten gevolge van (het voortduren) van de sluiting van zijn pand tot heden in een financiële noodsituatie verkeert of door de (verlengde) sluiting, die nog duurt tot 20 mei 2020, in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Dat neemt niet weg dat verzoeker door het geheel sluiten van pand na 20 mei 2020 wel in zijn belangen wordt geraakt. Van een spoedeisend belang, zodanig, dat dit noopt tot het thans treffen van een voorlopige voorziening, is echter geen sprake.
9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Bij deze beslissing bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 mei 2020 door mr. R.H.M. Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Degen, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare zitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken. De uitspraak wordt wel op korte termijn gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd voorzieningenrechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage: Juridisch kader
Artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s luidt voor zover van belang:
In geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, is de voorzitter van de veiligheidsregio ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing in de betrokken gemeenten bij uitsluiting bevoegd toepassing te geven aan: b. de artikelen 172 tot en met 177 van de Gemeentewet, met uitzondering van artikel 176, derde tot en met zesde lid.
Artikel 125 van de Gemeentewet luidt als volgt:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2 De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3 De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
4 Een bestuurscommissie bezit de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang en de bevoegdheid tot het geven van een machtiging tot binnentreden van een woning slechts indien ook die bevoegdheid uitdrukkelijk is overgedragen.
Artikel 174a van de Gemeentewet luidt als volgt:
1. De burgemeester kan besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.
2 De in het eerste lid genoemde bevoegdheid komt de burgemeester eveneens toe in geval van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde op de grond dat de rechthebbende op de woning, het lokaal of het erf eerder een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf op een zodanige wijze heeft gebruikt of doen gebruiken dat die woning, dat lokaal of dat erf op grond van het eerste lid is gesloten, en er aanwijzingen zijn dat betrokkene de woning, het lokaal of het erf ten aanzien waarvan hij rechthebbende is eveneens op een zodanige wijze zal gebruiken of doen gebruiken.
3 De burgemeester bepaalt in het besluit de duur van de sluiting. In geval van ernstige vrees voor herhaling van de verstoring van de openbare orde kan hij besluiten de duur van de sluiting tot een door hem te bepalen tijdstip te verlengen.
4 Bij de bekendmaking van het besluit worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld binnen een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt beëindigd. De eerste volzin is niet van toepassing, indien voorafgaande bekendmaking in spoedeisende gevallen niet mogelijk is.
5 De artikelen 5:25 tot en met 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. De burgemeester kan van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.
Artikel 176 van de Gemeentewet luidt als volgt:
1. Wanneer een omstandigheid als bedoeld in artikel 175, eerste lid, zich voordoet, kan de burgemeester algemeen verbindende voorschriften geven die ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gevaar nodig zijn. Daarbij kan van andere dan bij de Grondwet gestelde voorschriften worden afgeweken. Hij maakt deze voorschriften bekend op een door hem te bepalen wijze.
2 De burgemeester brengt de voorschriften zo spoedig mogelijk ter kennis van de raad, van de commissaris van de Koning en van het hoofd van het arrondissementsparket.
3 De voorschriften vervallen, indien zij niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, worden bekrachtigd.
4 Indien de raad de voorschriften niet bekrachtigt, kan de burgemeester binnen vierentwintig uren administratief beroep instellen bij de commissaris van de Koning. Deze beslist binnen twee dagen. Gedurende de beroepstermijn en de behandeling van het administratief beroep blijven de voorschriften van kracht.
5 Hoofdstuk 6 en afdeling 7.3 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op het administratief beroep, bedoeld in het vierde lid.
6 De commissaris kan de werking van de voorschriften opschorten zolang zij niet bekrachtigd zijn. Het opschorten stuit onmiddellijk de werking van de voorschriften.
7 Zodra een omstandigheid als bedoeld in artikel 175, eerste lid, zich niet langer voordoet, trekt de burgemeester de voorschriften in. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
De op 22 april 2020 in werking getreden Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid luidt voor zover van belang:
Paragraaf 11. Tijdelijke voorziening bestuursdwang Wet veiligheidsregio’s
Artikel 34. Indien de voorzitter van een veiligheidsregio op grond van artikel 39, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s toepassing heeft gegeven aan de onder b van dat artikellid genoemde artikelen van de Gemeentewet, is hij tevens bevoegd toepassing te geven aan artikel 125 van de Gemeentewet voor zover de last dient tot handhaving van regels die hij in verband met die toepassing uitvoert.
Artikel 35, tweede lid, van die wet luidt voor zover van belang:
In het koninklijk besluit kan worden bepaald dat paragrafen (…) van deze wet, met uitzondering van de paragrafen (…) 11 (…) terugwerken (…).
Artikel 2.1 van de Noodverordening COVID-19 Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland, d.d. 26 maart 2020 luidt als volgt:
1. Het is verboden om samenkomsten te laten plaatsvinden, te (laten) organiseren of te laten
ontstaan, dan wel aan dergelijke samenkomsten deel te nemen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de volgende samenkomsten, mits de aanwezigen te
allen tijde ten minste 1,5 meter afstand houden tot de dichtstbijzijnde persoon:
a. wettelijk verplichte samenkomsten, zoals vergaderingen van gemeenteraden, mits daarbij
niet meer dan honderd personen aanwezig zijn, alsook vergaderingen van de Staten-
Generaal;
b. samenkomsten die nodig zijn voor de continuering van de dagelijkse werkzaamheden van
instellingen, bedrijven en andere organisaties, mits daarbij niet meer dan honderd personen
aanwezig Zijn;
c. uitvaarten en huwelijksvoltrekkingen, mits daarbij niet meer dan dertig personen aanwezig
zijn;
d. samenkomsten waarbij het recht zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden als
bedoeld in artikel 6 van de Grondwet wordt uitgeoefend, mits daarbij niet meer dan dertig
personen aanwezig zijn.
3. Evenementen zijn tot 1 juni 2020 verboden.
Artikel 2.3, eerste lid, van die verordening luidt in de versies van 26 maart 2020 voor zover van belang:
Het is verboden om een van de volgende inrichtingen geopend te houden:
a. eet- en drinkgelegenheden, tenzij uitsluitend sprake is van de verkoop, aflevering of verstrekking van eten of drinken voor gebruik anders dan ter plaatse (afhaalfunctie); (…)
e. coffeeshops, tenzij uitsluitend sprake is van de verkoop, aflevering of verstrekking van eten of drinken voor gebruik anders dan ter plaatse (afhaalfunctie) (…).
In de navolgende Noodverordening van 3 april 2020, die verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, luidt artikel 2.1 als volgt:
1. Het is verboden om samenkomsten te laten plaatsvinden, te (laten) organiseren of te laten
ontstaan, dan wel aan dergelijke samenkomsten deel te nemen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de volgende samenkomsten, mits de aanwezigen te
allen tijde ten minste 1,5 meter afstand houden tot de dichtstbijzijnde persoon:
a. wettelijk verplichte samenkomsten, zoals vergaderingen van gemeenteraden, mits daarbij
niet meer dan honderd personen aanwezig zijn, alsook vergaderingen van de Staten-
Generaal;
b. samenkomsten die nodig zijn voor de continuering van de dagelijkse werkzaamheden van
instellingen, bedrijven en andere organisaties, mits daarbij niet meer dan honderd personen
aanwezig zijn;
c. uitvaarten en huwelijksvoltrekkingen, mits daarbij niet meer dan dertig personen aanwezig
zijn;
d. samenkomsten waarbij het recht zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden als
bedoeld in artikel 6 van de Grondwet wordt uitgeoefend, mits daarbij niet meer dan dertig
personen aanwezig zijn.
3. Evenementen zijn tot 1 juni 2020 verboden
In de navolgende Noodverordening van 3 april 2020, die verweerder aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, luidt artikel 2.1 als volgt:
1. Het is verboden om samenkomsten te laten plaatsvinden, te (laten) organiseren of te laten
ontstaan, dan wel aan dergelijke samenkomsten deel te nemen.
2. Dit verbod is niet van toepassing op de volgende samenkomsten, mits de aanwezigen te allen tijde ten minste 1,5 meter afstand houden tot de dichtstbijzijnde persoon:
a. wettelijk verplichte samenkomsten, zoals vergaderingen van gemeenteraden, mits daarbij
niet meer dan honderd personen aanwezig zijn;
b. samenkomsten die noodzakelijk zijn voor de continuering van de dagelijkse
werkzaamheden van instellingen, bedrijven en andere organisaties, mits daarbij niet meer
dan honderd personen aanwezig zijn en maatregelen zijn getroffen om 1,5 meter afstand
tussen de aanwezigen te garanderen;
c. uitvaarten en huwelijksvoltrekkingen, mits daarbij niet meer dan dertig personen aanwezig
zijn;
d. samenkomsten waarbij het recht zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden als
bedoeld in artikel 6 van de Grondwet wordt uitgeoefend, mits daarbij niet meer dan dertig
personen aanwezig zijn;
e. samenkomsten ten behoeve van activiteiten als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, en artikel
2.8, tweede lid;
f. door sportverenigingen of professionals georganiseerd en begeleid buiten sporten en
bewegen van personen tot en met i8 jaar;
g. buiten sporten en bewegen van personen van 19 jaar en ouder;
h. bezoek aan winkels en bibliotheken, mits maatregelen zijn getroffen om 1,5 meter afstand
tussen de aanwezigen te garanderen;
i. bezoek aan dierenparken, natuurparken en pretparken, mits naar het oordeel van de
voorzitter uit een door de beheerder overgelegd plan blijkt dat maatregelen zijn getroffen
om 1,5 meter afstand tussen de aanwezigen te garanderen en de belasting van het
mobiliteitssysteem en in het bijzonder het openbaar vervoer acceptabel blijft;
j. door scouting-, cultuur-, kunst-, en andere jeugdverenigingen of professionals
georganiseerde en begeleide buitenactiviteiten voor personen tot en met i8 jaar.
3. Het is tot 1 september 2020 verboden om evenementen te laten plaatsvinden of ontstaan,
dan wel aan evenementen deel te nemen.

Voetnoten

1.In het op schrift gestelde besluit wordt ook nog wel verwezen naar andere wettelijke bepalingen over het gebruik van het pand, maar de voorzieningenrechter laat die verwijzingen terzijde omdat niet is gebleken dat verweerder, die ook het ambt van burgemeester vervult, tot handhaving van die bepalingen in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Veiligheidsregio bevoegd is.