ECLI:NL:RBNHO:2020:9617

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1166
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van de heffingsambtenaar over de waarde van onroerende zaak en dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [X], en de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn onroerende zaak voor het kalenderjaar 2019, die door verweerder was vastgesteld op € 428.000. Eiser stelde dat de ingebrekestelling op 1 januari 2020 was verstuurd, maar de rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat deze ingebrekestelling daadwerkelijk was verzonden en ontvangen door verweerder. De rechtbank concludeerde dat verweerder tijdig had beslist op het bezwaar, binnen de wettelijke termijn van 14 dagen na ontvangst van de ingebrekestelling, die volgens verweerder pas op 4 februari 2020 was ontvangen. Hierdoor was er geen recht op een dwangsom voor eiser. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de proceskosten af. De uitspraak werd gedaan door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/1166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2020 in de zaak tussen

[X] , wonende te [Z] , eiser

(gemachtigde: A. Öztürk),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad, verweerder.

Procesverloop

Bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 31 maart 2019 heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 428.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag gemeentelijke heffingen (afvalstoffenheffing, onroerendezaakbelasting eigenaar en rioolheffing) bekend gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tevens is geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een dwangsom.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2020 te Haarlem.
Eiser en zijn gemachtigde zijn, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De gemachtigde van eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 23 juli 2020 aan WOZ Raadslieden ter attentie van A. Öztürk, op het adres Postbus 825, 7500 AV te Enschede, onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 24 juli om 9:24 uur bij een Post NL punt is opgehaald, waarvoor is getekend, is de rechtbank van oordeel dat eiser op de juiste wijze is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. [a] .

Overwegingen

Feiten
1. Met dagtekening 31 maart 2019 heeft verweerder de waarde van de woning voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 428.000.
2. Eiser heeft op 12 april 2019, ontvangen door verweerder op 18 april 2019, een bezwaarschrift aan verweerder gestuurd.
3. Naar aanleiding hiervan heeft op 18 december 2019 een hoorgesprek tussen de gemachtigde van eiser en verweerder plaatsgevonden.
4. Op 1 januari 2020, ontvangen door verweerder op 4 februari 2020, heeft eiser het ‘Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen’ (hierna: de ingebrekestelling) aan verweerder gestuurd.
5. Eiser heeft op 15 januari 2020, ontvangen door de rechtbank op 16 januari 2020, beroep ingesteld.
6. Met dagtekening 6 februari 2020 heeft verweerder uitspraak op het bezwaarschrift gedaan, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard. Tevens is geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een dwangsom.
Geschil7. In geschil is enkel nog of eiser recht heeft op toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank is niet gebleken dat de waarde van de woning nog in geschil is.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder in gebreke is gesteld op 1 januari 2020 en dat verweerder niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling door verweerder op 4 februari 2020 is ontvangen. Uitspraak op bezwaar is gedaan op 6 februari 2020, waardoor verweerder binnen de 14 dagen na ontvangst van de ingebrekestelling beslist heeft op het bezwaar en derhalve geen dwangsom is verschuldigd.
10. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
11. In artikel 30, negende lid, van de Wet WOZ is bepaald dat indien een bezwaarschrift dat niet is ingediend in de laatste zes weken van een kalenderjaar uitspraak wordt gedaan in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen.
12. In artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
“Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen (…)”.
13. In artikel 4:17, derde lid, van de Awb is bepaald:
“De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen”.
14. Bij brief met dagtekening 1 januari 2020, heeft– voor zover van belang – de gemachtigde van eiser het volgende geschreven:
“Op 12 april 2019 (datum) heb ik een aanvraag of bezwaar bij u ingediend. Ik wil u erop wijzen dat de (wettelijke) termijn voor het beslissen op mijn aanvraag of bezwaar
31-12-2019 (datum) is verstreken. Wanneer u niet binnen twee weken alsnog een besluit neemt, dan ben u een dwangsom verschuldigd
(…)
Datum 01-01-2020
Plaats Enschede
(…)”.
15. Volgens verweerder is deze ingebrekestelling pas op 4 februari 2020 ontvangen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder tijdens de zitting een brief, welke betrekking heeft op deze zaak, overgelegd. Op de brief is een stempel met ‘16 juni 2020’ gezet. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat op het moment dat poststukken bij verweerder binnenkomen de datum van ontvangst op het poststuk wordt gestempeld. De stempel komt overeen met de stempel ‘04 februari 2020’ op de door de gemeente ontvangen ingebrekestelling, verstuurd door eiser. Volgens verweerder is dan ook, door op
6 februari 2020 uitspraak op bezwaar gedaan te hebben, tijdig, binnen de 14-dagentermijn, een beslissing genomen.
16. In eerste instantie ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de ingebrekestelling op 1 januari 2020 is verstuurd en ontvangen is door verweerder. Eiser heeft geen stukken overgelegd, welke zijn standpunt onderbouwen. Eiser heeft voorts geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ter zitting zijn standpunt nog te onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank is de enkele blote stelling van eiser dat de ingebrekestelling op 1 januari 2020 is verstuurd, onvoldoende.
17. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 november 2020 door mr. F. Kleefmann, rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Doesburg, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,
1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.