In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 september 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 juli 2020 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 1,7 kilogram cocaïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie, mr. N.M. Lemmers, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen in de bijlage bij het vonnis geoordeeld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen zijn verklaard.
De rechtbank heeft het bewezenverklaarde feit gekwalificeerd als opzettelijk handelen in strijd met artikel 2, onder A, van de Opiumwet. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde zouden uitsluiten, en de verdachte is derhalve strafbaar. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank heeft, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de straf gematigd tot 13 maanden. De rechtbank heeft benadrukt dat de invoer van cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de hoeveelheid die is ingevoerd, bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De rechtbank heeft de ernst van het delict in overweging genomen en heeft geoordeeld dat een vrijheidsbenemende straf passend is.