ECLI:NL:RBNHO:2020:9311

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
308426 / HA RK 20-187
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in belastingzaken afgewezen

Op 4 november 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de rechter, mr. S.K.A. Efstratiades, ingediend door een verzoekster gevestigd te Zaandam. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechter in een aanhangige belastingzaak met zaaknummer HAA 19/3974. De verzoekster stelde dat zij door de behandeling van de rechter geen eerlijk proces zou krijgen, omdat de rechter de vorige gemachtigde onterecht had geweigerd en partijdig zou zijn. De rechter betwistte deze claims en stelde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat het niet tijdig was ingediend volgens de wettelijke vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bovendien werd vastgesteld dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoekster lichtvaardig gebruik had gemaakt van de wrakingsprocedure, wat als misbruik van procesrecht werd bestempeld. Daarom werd bepaald dat verdere verzoeken tot wraking in de hoofdzaken niet meer in behandeling zouden worden genomen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

[jw.sys.1.zaaknr] / [jw.sys.1.rolnummer_rekestnr][datum_beslissing]
Wrakingskamer
Zaaknummer: 308426 HA RK 20-187
Beslissing van 4 november 2020
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoekster] ,gevestigd te Zaandam, verzoekster,
Het verzoek is gericht tegen:
mr. S.K.A. Efstratiades,hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

Bij fax van 5 oktober 2020 heeft verzoekster de wraking van de rechter verzocht in de bij deze rechtbank, team Belastingrecht, locatie Haarlem, aanhangige hoofdzaak met als zaaknummer HAA 19/3974.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft bij brief van 8 oktober 2020 op het verzoek gereageerd.
Verzoekster is bij brief van 19 oktober 2020 uitgenodigd voor de behandeling van het verzoek ter openbare zitting van de wrakingskamer van 27 oktober 2020. Verzoekster heeft per fax van 20 oktober 2020 verzocht om uitstel van behandeling ter zitting. Dit verzoek is afgewezen en verzoekster is per e-mail op 22 oktober 2020 er op gewezen dat zij de zitting digitaal kan bijwonen.
De wederpartij in de hoofdzaak is bij brief van 19 oktober 2020 uitgenodigd voor de zitting van de wrakingskamer.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 27 oktober 2020. Verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoekster en de wederpartij in de hoofdzaak zijn zonder bericht van afmelding niet verschenen. De rechter is wel verschenen.

2.Het standpunt van verzoekster en de rechter

2.1
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat zij door de behandeling van de rechter geen eerlijk proces krijgt. De rechter heeft immers de vorige gemachtigde, [naam vorige gemachtigde] (hierna: [naam vorige gemachtigde] ), in strijd met de nationale wet en het Unierecht bij tussenuitspraak als gemachtigde in deze zaak geweigerd. Ter onderbouwing voert verzoekster aan dat [naam vorige gemachtigde] ten onrechte niet is gehoord in die zaak en dat er geen wettelijke grondslag is voor het doen van een tussenuitspraak. Voorts is de rechter partijdig en kennelijk afhankelijk omdat zij voorrang geeft aan nationale bepalingen op het recht van de Europese Unie, aldus verzoekster.
2.2
De rechter heeft in haar brief van 8 oktober 2020 aangegeven dat verzoekster het verzoek laat heeft gedaan: namelijk pas kort voor de zitting van 9 oktober 2020 terwijl de weigering van [naam vorige gemachtigde] kort na 18 maart 2020 aan haar is verzonden. Voorts bestrijdt de rechter dat er sprake is van de schijn van partijdigheid. De weigering van [naam vorige gemachtigde] als gemachtigde is een procesbeslissing. Niet valt in te zien dat deze beslissing tot de conclusie zou moeten leiden dat de kennelijk bij verzoekster bestaande vrees dat van vooringenomenheid sprake is, gerechtvaardigd is, aldus de rechter.

3.De beoordeling

3.1
Gelet op de weigering van Verhoeven in alle verzetzaken die bij de rechter tezamen met zaaknummer HAA 19/3974 op de rol stonden, is de wrakingskamer met de rechter van oordeel dat verzoekster kennelijk het verzoek tot wraking heeft gedaan in alle zaken die op de rol stonden: HAA 19/3974, 19/3512 en 19/2734 tot en met 19/2743.
3.2
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan.
3.3
De wetgever heeft via het middel van wraking de partijen in de door de rechter te behandelen zaak de mogelijkheid gegeven de rechter te wraken en daarmee de behandeling van de zaak door die rechter te stuiten, wanneer sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen bij de verzoekster bekend zijn geworden.
3.4
Verzoekster heeft als gronden voor de wraking aangevoerd hetgeen hiervoor onder 2.1 is weergegeven. Naar het oordeel van de wrakingskamer had het op de weg gelegen van verzoekster om direct na ontvangst van de uitnodiging voor de zitting van 9 oktober 2020, door de rechtbank aan verzoekster verzonden op 11 september 2020, de wraking van de rechter te verzoeken. Op de uitnodiging was immers de naam van de rechter als behandelend rechter vermeld. Dit is dezelfde naam die onder de tussenuitspraak in deze hoofdzaken met zaaknummers HAA 19/3974, 19/3512 en 19/2734 tot en met 19/2743
vermeld stond. In plaats daarvan heeft verzoekster ervoor gekozen om enkele dagen voor de zitting een wrakingsverzoek in te dienen.
3.5
De wrakingskamer is gelet op het vorenstaande van oordeel dat niet is voldaan aan het wettelijk voorschrift van artikel 8:16, eerste lid, van de Awb, dat het wrakingsverzoek wordt ingediend zodra de feiten en omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen bij verzoekster bekend zijn geworden.
3.6
Gelet hierop zal het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.7
Als het wrakingsverzoek wel ontvankelijk zou zijn, hetgeen het niet is, dan zou het wrakingsverzoek niet kunnen slagen.
3.8
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoekster is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.9
De beslissing van de rechter tot weigering van een gemachtigde is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts in hoger beroep van de zaak zelf worden getoetst. Alleen indien de beslissing een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij haar bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is van een beslissing die de bij verzoekster bestaande vrees van vooringenomenheid naar objectieve maatstaven kan rechtvaardigen.
3.1
De wrakingskamer voegt hier nog het volgende aan toe. Verzoekster heeft zodanig lichtvaardig gebruik gemaakt van de wrakingsprocedure dat de wrakingskamer het wrakingsverzoek daarom bestempelt als misbruik van procesrecht. Op deze grond zullen verdere verzoeken tot wraking in voormelde hoofdzaken niet meer in behandeling worden genomen op de voet van artikel 8:18, vierde lid, van de Awb.

4.Beslissing

De wrakingskamer:
  • verstaat dat het verzoek tot wraking betrekking heeft op de hoofdzaken met rolnummers HAA 19/3974, 19/3512 en 19/2734 tot en met 19/2743;
  • verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van de rechter;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de hoofdzaken niet in behandeling wordt genomen;
  • beveelt de griffier onverwijld aan verzoekster, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaken een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th.S. Röell, voorzitter, en mr. C.E Oosten en mr. L.M. Kos, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Schaafsma, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2020.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.