In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 25 september 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster die geen advocaat had en was gericht tegen mr. B. van Walderveen, de rechter in een aanhangige belastingzaak. Het wrakingsverzoek kwam vier dagen na de mondelinge behandeling in de hoofdzaak binnen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek, hoewel laat, nog als tijdig moest worden aangemerkt. De verzoekster voerde aan dat de rechter haar verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling ten onrechte had afgewezen en dat de houding van de rechter tijdens de zitting haar deed twijfelen aan diens onpartijdigheid. De wrakingskamer stelde vast dat de beslissing van de rechter om het verzoek om uitstel af te wijzen een procesbeslissing was en dat de persoonlijke beleving van de verzoekster niet voldoende was om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.