ECLI:NL:RBNHO:2020:9291

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 september 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19-4927
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van bezwaar tegen besluit tot verlaging van Ziektewetuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 21 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat haar Ziektewetuitkering over de periode van 1 juni 2019 tot en met 30 juni 2019 zou worden verlaagd vanwege andere inkomsten. Het bezwaar van eiseres, gedateerd op 29 september 2019, werd door verweerder als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar liep tot en met 17 september 2019. Eiseres had aangevoerd dat zij door ziekte niet in staat was om tijdig bezwaar te maken, maar de rechtbank oordeelde dat zij, ondanks haar ziekte, adequate maatregelen had moeten treffen voor haar postafhandeling. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 19/4927

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) wordt verlaagd over de periode 1 juni 2019 tot en met 30 juni 2019 omdat zij andere inkomsten heeft.
Bij besluit van 8 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, nu partijen desgevraagd niet hebben aangegeven gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek op 14 september 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 29 september 2019 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Daarin heeft ze aangegeven dat ze het bezwaar te laat heeft ingediend omdat ze een lange periode met griep en hoge koorts op bed lag. Bij brief van 1 oktober 2019 is eiseres door verweerder in de gelegenheid gesteld uiterlijk 29 oktober 2019 aan te geven waarom zij het niet eens is met het primaire besluit.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het bezwaarschrift, gedateerd op 29 september 2019, te laat is ingediend nu de termijn om bezwaar te maken liep tot en met 17 september 2019. In de brief van 1 oktober 2019 is reeds aan eiseres gevraagd aan te geven wat de reden is dat ze het bezwaar te laat heeft ingediend. Eiseres heeft echter geen reden opgegeven waaruit blijkt dat ze buiten staat was om tijdig een (voorlopig) bezwaarschrift in te dienen. Daarom is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij het oneens is met het besluit van verweerder haar te korten op haar ZW-uitkering.
4. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkheidverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:7 Awb de termijn om bezwaar te maken is aangevangen op 7 augustus 2019 en liep tot en met 17 september 2019. Eiseres heeft eerst op 29 september 2019 bezwaar gemaakt, derhalve niet tijdig. Wat eiseres heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Eiseres had, ook al was zij ziek, adequate maatregelen voor haar postafhandeling moeten treffen. Nu zij dat niet heeft gedaan moeten de daaruit voortvloeiende gevolgen voor haar rekening en risico blijven. Ook had van eiseres verwacht mogen worden dat zij verweerder tijdig op de hoogte had gesteld van haar ziekzijn.
6. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P.E. Oomens, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Boland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.