ECLI:NL:RBNHO:2020:9271

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
HAA AWB 19/5589
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningurgentie door gemeente Zaanstad en beroep tegen bestreden besluit

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in [woonplaats], een aanvraag voor woningurgentie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad. De aanvraag werd op 19 februari 2019 afgewezen, waarna eiseres bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar op 5 november 2019 ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor urgentie zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2018, specifiek artikel 2.5.5, eerste lid, sub i, dat vereist dat de aanvrager ten minste twee jaar onafgebroken in de gemeente heeft gewoond. Eiseres heeft betoogd dat er aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat haar zoon dakloos is geworden en zij psychische problemen heeft die haar situatie verergeren. De rechtbank oordeelt echter dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de urgentieverklaring te weigeren. De rechtbank concludeert dat er geen levensontwrichtende of levensbedreigende situatie is die alleen door huisvesting in Zaanstad kan worden opgelost. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 25 juni 2020, en de griffier heeft de afschrift verzonden aan de partijen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Nevenlocatie Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA AWB 19/5589

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Groenewoud),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Slotboom)

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een woningurgentie afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het doen van een uitspraak zonder zitting. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 27 december 2018 een woningurgentie aangevraagd. Eiseres woont in [woonplaats] en staat daar ook ingeschreven op het adres [adres] . Haar zoon (ten tijde van de aanvraag 16 jaar) woonde – na eerst in de crisisopvang te hebben gezeten – in een woongroep van Stichting [stichting] te [plaats 1] . Eiseres wil verhuizen naar Zaanstad om dichter bij haar zoon te kunnen verblijven. Na het bestreden besluit is haar zoon dakloos geworden en verblijft hij in de omgeving van Zaanstad.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen onder verwijzing naar (onder meer) het bepaalde in artikel 2.5.5, eerste lid, sub i, van de Huisvestingsverordening gemeente Zaanstad 2018 (hierna te noemen: verordening). Ingevolge dit artikel wordt een urgentie geweigerd indien de aanvrager in de periode direct voorafgaande aan het indienen van de aanvraag blijkens diens inschrijving in de basisadministratie niet tenminste twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was. Voor toepassing van de in artikel 2.5.11 vervatte hardheidsclausule is volgens verweerder geen ruimte omdat de zoon van eiseres een beschermde woonplek heeft zodat er geen levensontwrichtende of levensbedreigende situatie bestaat. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze afwijzing – onder verwijzing naar de rapporten van de arts [arts] van [naam 1] van 18 februari 2019 en 30 oktober 2019 - gehandhaafd.
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
4. Vast staat dat eiseres niet voldoet aan de in artikel 2.5.5, eerste lid, sub i, van de verordening opgenomen voorwaarde. Zij heeft nooit ingeschreven gestaan in de gemeente Zaanstad. Zij is daar nooit woonachtig geweest. Eiseres is evenwel van mening dat aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule zoals bedoeld in 2.5.11 van de verordening. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij verwezen naar het advies van Humanitas DMH van 7 juli 2019 alsmede naar het rapport van de GZ psycholoog [naam 2] van 26 september 2019. Naar de mening van eiseres wordt er geheel ten onrechte voorbij gegaan aan haar psychische problematiek. Zij is gediagnosticeerd met PTSS en heeft een zogeheten separatie angststoornis. Dit uit zich in het bijzonder door een voortdurende excessieve angst om belangrijke hechtingspersonen te verliezen. Daarom is volgens eiseres wel sprake van voor eiseres levensontwrichtende problemen die maken dat zij met voorrang in aanmerking moet komen voor huisvesting in Zaanstad, omdat zij alleen daar kan worden herenigd met haar zoon. Daarnaast heeft haar zoon recht op een familieleven en is hij daarvan al enige tijd geheel verstoken. Hierdoor staat hij onder zware psychische druk. Hereniging met zijn moeder zal een en ander zeker verminderen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgrond zoals opgenomen in artikel 2.5.5, eerste lid, onder i, van de verordening van toepassing is. Er is geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat de arts [arts] heeft geconcludeerd dat eiseres geen intensieve behandeling in Zaanstad heeft en er derhalve geen levensontwrichtende of levensbedreigende problemen zijn die uitsluitend door huisvesting in Zaanstad kunnen worden opgelost. Voorts verblijft de zoon van eiseres in een beschermde woonvorm, een instelling die hem zelfstandig kan opvangen zonder intensieve inmenging van ouders.
6. De rechtbank is – anders dan eiseres – van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen reden is om over te gaan tot toepassing van de hardheidclausule. Niet gebleken is van een situatie als bedoeld in dit artikel. Het is zonder meer duidelijk dat eiseres in een lastige situatie verkeert. Haar woonsituatie in [woonplaats] levert veel stress op en haar zoon woont in [plaats 1] , waardoor het directe contact ernstig wordt bemoeilijkt. Uit de beschikbare (medische) informatie kan evenwel niet worden afgeleid dat het vanuit het oogpunt van behandeling noodzakelijk is dat eiseres daarom op heel korte termijn woonruimte krijgt in Zaanstad. Evenmin geldt dat zij voor het contact met haar zoon is aangewezen op een woning in Zaanstad. Eiseres verbleef ten tijde van het bestreden besluit immers ook al vaak in het weekend bij familieleden in [plaats 2] en haar zoon kan haar zo bezoeken. Niet kan worden gezegd dat verweerder zich bij zijn besluitvorming onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van haar zoon. Hij verbleef ten tijde in geding in een beschermde woonomgeving en niet gebleken is dat het contact met zijn moeder onmogelijk was. Het betoog slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.H.A.C. Everaerts, rechter, in aanwezigheid van mr. L. van Broekhoven, griffier
.Deze uitspraak is gedaan op 25 juni 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de d ag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Huisvestingsverordening Zaanstad 2018
Artikel 2.5.5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
a. het huishouden van de aanvrager voldoet niet aan de in artikel 2.2.1 genoemde eisen;
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kon het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
e. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een verwijtbaar doen of nalaten van aanvrager of een lid van zijn huishouden;
f. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem kan niet of in onvoldoende mate opgelost worden met verhuizing naar zelfstandige woonruimte of andere zelfstandige woonruimte;
g. de aanvraag is ingediend binnen twee jaar nadat een eerder aan aanvrager of een lid van zijn huishouden verleende urgentieverklaring is vervallen of ingetrokken met toepassing van artikel 2.5.9 of 2.5.10;
h. de aanvrager is niet in staat om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien;
i. de aanvrager in de periode direct voorafgaand aan het indienen van de aanvraag blijkens diens inschrijving in de basisadministratie niet tenminste twee jaar onafgebroken in de gemeente waar de urgentieverklaring wordt aangevraagd woonachtig was;
j. het huishoudinkomen de DAEB-norm overschrijdt.
2.Indien de aanvraag betrekking heeft op indeling in een urgentiecategorie bedoeld in artikel 2.5.8, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders vervolgens het aangevraagde weigeren indien de aanvrager gedurende de in het vorige lid, onder i, bedoelde termijn niet heeft gewoond in een zelfstandige en krachtens een besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening voor permanente bewoning bestemde woonruimte.
3. Burgemeester en wethouders weigeren vervolgens het aangevraagde indien de aanvrager niet valt onder één van de in artikel 2.5.6 tot en met 2.5.8 opgenomen urgentiecategorieën.
Artikel 2.5.8 Overige regionale urgentiecategorieën
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.5.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
a. woningzoekenden die in een acute noodsituatie verkeren;
b. woningzoekenden, met inbegrip van de situatie waarin dit slechts geldt voor één lid van het huishouden van de woningzoekende, die zich naar het oordeel van burgemeester en wethouders op grond van medische of sociale omstandigheden in een levensontwrichtende woonsituatie bevindt, welke alleen beëindigd kan worden door verhuizing naar andere zelfstandige woonruimte, voor zover zij niet behoren tot de in artikel 2.5.7 bedoelde urgentiecategorie;
c. woningzoekenden waarvan de huidige woonruimte behoort tot een door burgemeester en wethouders op grond van het tweede lid aangewezen complex.
d. woningzoekenden waarvan de binnen de gemeente gelegen zelfstandige woonruimte als gevolg van een calamiteit naar het oordeel van burgemeester en wethouders duurzaam ongeschikt is voor bewoning.
2. Burgemeester en wethouders kunnen complexen aanwijzen waarvan de bewoners in verband met sloop of ingrijpende renovatie of herstructurering van het gebied waarin de complexen zijn gelegen, redelijkerwijs binnen twee jaar niet meer in hun huidige woonruimte kunnen blijven wonen. Burgemeester en wethouders stellen daarbij een datum vast met ingang waarvan de bewoners van de aangewezen complexen een SV-urgentieverklaring kunnen aanvragen.
3. Op de urgentiecategorieën bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a en c, is het bepaalde in artikel 2.5.5, eerste lid aanhef en onder j en het bepaalde in artikel 2.5.3, tweede lid, niet van toepassing.
Artikel 2.5.8a Sociaal medische urgentie
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.5.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager, het huishouden van aanvrager of een lid van dat huishouden zich naar het oordeel van burgemeester en wethouders op grond van medische of sociale omstandigheden in een levensontwrichtende woonsituatie bevindt, welke alleen beëindigd kan worden door verhuizing naar andere zelfstandige woonruimte.
2. Van een levensontwrichtende woonsituatie als bedoeld in het eerste lid is sprake:
a. indien een of meerdere leden van het huishouden van aanvrager ernstige medische beperkingen heeft;
b. bij dakloosheid of dreigende dakloosheid van een huishouden waarvan minderjarige kinderen deel uitmaken;
c. indien een of meerdere leden van het huishouden van aanvrager met geweld bedreigd wordt of het slachtoffer is van geweld; of,
d. indien het huishouden naar het oordeel van burgemeester en wethouders onevenredig hoge woonlasten heeft.
Artikel 2.5.11 Hardheidsclausule
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
2. Burgemeester en wethouders registreren de gevallen waarin met toepassing van het in het eerste lid bepaalde een urgentieverklaring wordt verleend. De registratie bevat tenminste de datum waarop de urgentieverklaring wordt verleend en de specifieke omstandigheden van het geval die leiden tot de verlening van de urgentieverklaring.